ACADEMIE VOOR DE HEBREEUWSE BIJBEL EN DE HEBREEUWSE TAAL

Artikelen in de pers

ALGEMEEN HANDELSBLAD VAN ZATERDAG 24 MEI 1969

De martelgang van

FRIEDRICH WENREB

„Ik maak geen onderscheid tussen legaal en illegaal”

Vandaag is bij uitgeverij Meulenhoff het eerste deel verschenen van de memoires van Friedrich Weinreb (Collaboratie en Verzet 1940-1945), een 656 pagina's omvattend boekwerk dat zich ,,een poging tot ontmythologisering” noemt. Het initiatief tot het schrijven en tot de publikatie van Weinrebs memoires ging uit van Renate Rubinstein, die het geheel bewerkte en ,,persklaar” maakte. In September van dit jaar zullen delen 2 en 3 verschijnen.

De in 1910 in Lemberg geboren orthodoxe Jood Weinreb kwam na de tweede wereldoorlog voor het eerst in het nieuws ten tijde van zijn proces in 1948, waarbij hij o.m. beschuldigd werd van collaboratie, verraad en celspionage. Eerst werd hij veroordeeld tot 3½, in tweede instantie tot 6 jaar gevangenisstraf. Zijn veroordeling leverde een stroom van protesten op. Er werd een Weinreb-comite opgericht, er werden vragen gesteld in de Tweede Kamer en van de Nederlandse pers wond vooral het katholieke weekblad De Linie (de latere Nieuwe Linie) zich op over Weinrebs behandeling. Protesten kwamen ook uit de VS, o.a. van The World Jewish Congress en de Amerikaanse Liga van de Rechten van de Mens; The New York Times sprak van ,,Something rotten in the State of Holland”. Korte tijd na de uitspraak werd Weinreb vrijgelaten, — amnestie vanwege het optreden van koningin Juliana, heette het. Weinreb had er toen reeds 3½ jaar opzitten.

Met het doen verschijnen in 1965 van zijn boek Ondergang, waarin een geheel hoofdstuk gewijd was aan de activiteiten van Weinreb tijdens de bezetting, zou prof.dr. J. Presser de zaak Weinreb opnieuw onder de aandacht brengen. Na een diepgaande bestudering van het tot waanzinnige proporties uitgedijde dossier was Presser tot de conclusie gekomen dat Weinreb z.i. ten onrechte veroordeeld was. Dat hij daar niet op teruggekomen is, zoals wel beweerd wordt, blijkt uit een ,,ten geleide” dat hij bij Weinrebs memoires schreef.

Wat zijn nu precies de activiteiten van Weinreb tijdens de bezetting geweest? Dat is in dit korte bestek nauwelijks aan te geven. Prof. Presser heeft er in ,,0ndergang” in tien pagina's een globale, maar heldere, schets van kunnen geven. Wij zullen moeten volstaan met het summiere onderstaande.

Weinreb was tot in het begin van de oorlog hoogleraar aan de Economische Hogeschool te Rotterdam en lid van de Economische Raad. Hij was een geziene figuur in de joodse gemeenschap in Scheveningen, waar hij sinds de eerste wereldoorlog woonde. Toen de eerste oproepen voor de joden kwamen voor de zgn. arbeidsinzet, richtte hij een gefingeerd emigratie-bureau op, waardoor joden die bij hem op de emigratie-lijst stonden uitstel konden krijgen van deportatie. Hij stelde het voor alsof er een fonds zou zijn, waaruit aan de Duitsers broodnodige buitenlandse valuta verschaft konden worden, in ruil waarvoor een aantal joden zou mogen emigreren uit het bezette Nederland. Hij verzon een in Berlijn verblijvende Wehrmacht-generaal Von Schumann, met wie hij dit alles zou regelen. Dit werd geloofd -- door de Joodse Raad, door het Arbeidsbureau, en zelfs een lange tijd door de Duitse' SD. Op welke fantastische wijze Weinreb ruim tweeeneenhalf jaar lang iedereen om de tuin wist te leiden (zelfs zo, dat na de oorlog velen nog niet konden geloven dat von Schumann niet werkelijk bestond) en hoe hij onder het dekmantel van de SD een onderduik-organisatie op touw kon zetten, zal men zelf in zijn memoires moeten lezen. Vaststaat, dat dank zij de Weinreb-lijst meer dan 1000 joden aan de dood zijn ontkomen.

Waarom bent u eigenlijk gearresteerd na de oorlog?

WEINREB: Ik ben niet gearresteerd zoals je zegt ,,hij is gearresteerd omdat hij fout was”. Nee, ik ben gelokt bij een zekere mr. Van H.. Die was toen hoofd van de Binnenlandse Strijdkrachten in Den Haag. En die wist, dat ik wist, dat hij in 1943—'44 in Brussel zat, althans daar vaak kwam, en daar met de SD samenwerkte. Hij was een soort verbindingsman tussen de illegaliteit en de Duitsers en wist veel van de transporten van piloten, vluchtelingen enz. uit Holland via België naar Spanje. En de Duitsers wilden weten wie er in die transporten zaten en pikten er dan af en toe iemand uit die ze hebben wilden. Hij nam aan dat ik dat allemaal wist, omdat ik in die tijd bij de SD in en uit liep voor mijn emigratielijst. Maar daarvan wist hij niks. Maar goed, toen hij dus hoorde dat ik in Nederland was, heeft hij als hoofd van de Binnenlandse Strijdkrachten in Den Haag, me bij zich laten roepen voor een onderhoud en me meteen opgesloten onder een valse naam. De Bruin. Dus ik was opeens zoek. Niemand wist waar ik was, maandenlang. En elke keer als ik zei ,,ik ben Weinreb”, dan zeiden ze ,,haha, niks hoor, jij bent De Bruin”. Maandenlang zat ik geïsoleerd, tot ten slotte niet meer te houden was dat ik Weinreb niet was. Trouwens, mr. Van H. was inmiddels zelf gearresteerd. En men vroeg waarvoor zit je dan eigenlijk? Ik zeg, ja allemachtig, weet ik dat. Nou, en toen moest ik een rapport maken voor het Bureau Nationale Veiligheid, over wat ik had gedaan In de oorlog.

Ik zou er dan wel van horen. Maar ik hoorde niks. Vele maanden later kwamen er weer nieuwe rechercheurs. Met de vraag waarom ik nu eigenlijk zat. Ze hadden allemaal vreemde verhalen over mij gehoord, over een generaal waarvoor ik gewerkt zou hebben. Ze wilden niet geloven dat die generaal von Schumann helemaal nooit bestaan had. Een volkomen waanzinnige toestand heerste er. Dus heb ik weer een rapport gemaakt voor het BNV. Die rechercheurs waren niet eens te kwader trouw, hoor, die wisten gewoon niet waar ze aan toe waren. Maar toen ik dat rapport terugkreeg, was het zeer gehavend, want alle stukken, die iets vertelden over mensen die niet gedeugd hadden, waren er uit verdwenen. Van de tweehonderd pagina's waren misschien honderd overgebleven. Toen is men daar weer naar gaan zoeken. Het was een hele rel intern — oud-NSB'ers, oud SS'ers die kennelijk bij de Binnenlandse Strijdkrachten hadden gezeten. Enfin, ten slotte heb ik weer een nieuw rapport gemaakt, maar nu zei ik, dat ik een advocaat wilde hebben en dat ik alleen aan hem dat rapport zou geven.

Inmiddels was het april '46 geworden. Dat rapport zijn ze nagegaan, stap voor stap. Daar hebben ze jaren over gedaan, want ze wilden me niet geloven. Maar ten slotte hebben ze moeten toegeven dat de feiten juist waren, al was hun interpretatie natuurlijk anders. Want, zeiden ze, je mag geen geld incasseren voor zgn. emigratie-doeleinden en het dan uitgeven om mensen te laten onderduiken, en je mag ook op eigen gezag geen ,,sperren” (wie op de Weinreb-lijst stond kreeg uitstel van deportatie) opzetten. Dat was natuurlijk verboden in een nette geordende staat, hè. Niemands zaak is zo uitgezocht als de mijne, een heel team was ingezet. Maar alles klopte.

Toch heeft u een proces gehad.

WEINREB: Ik ben vier keer voor geweest, twee keer teruggewezen naar de rechter-commissaris. En het dossier groeide en groeide, het heeft jaren geduurd. En uiteindelijk ben ik niet voor één geval veroordeeld zelfs. De aanklacht was dat ik gelden die ik geïncasseerd had te eigen bate gebruikt zou hebben. Maar ook het vonnis zei, dat dat niet klopte. En ik zou, toen ik bij de SD gevangen zat, mensen verraden hebben, die geld van ondergedoken joden onder zich hadden. U kunt dat allemaal nalezen in de jurisprudentie. In het tweede deel van mijn memoires zet ik ook precies uiteen, hoe dat in elkaar zat.

Geen aanklacht heeft in feite stand gehouden, maar toch werd ik ten slotte tot zes jaar veroordeeld.

Had u geen getuigen? Velen zijn toch mede dank zij u de oorlog doorgekomen?

WEINREB: Ja, we hadden verschillende getuigen à décharge, van alles wat. Eén om te bewijzen dat het geld voor de zgn. Emigratie inderdaad gebruikt was voor onderduikers, valse persoonsbewijzen, bonnen, „pensiongeld”, enz. Een tweede was met mijn hulp gevlucht naar het buitenland, een derde had op mijn lijst gestaan en was behouden gebleven, een ander had weer op die lijst gestaan en geen nadelige gevolgen ondervonden, toen de lijst „geplatzt” was. Zo hadden we van allewat genomen. Prof. Cohen is ook nog getuige geweest. Daarnaast waren er nog eens bergen schriftelijke verklaringen, vele honderden. Voorzover die tenminste niet zoek waren geraakt op het parket.

Wat de getuigen à charge betreft en ook dat is vastgelegd, er is een verklaring van de toenmalige procureur-fiscaal in Den Haag gericht aan de gevangen SD'ers, waarin werd gezegd dat, als ze iets over mij zouden willen zeggen, hun dat tot voordeel zou kunnen zijn. Nou, die jongens verwachtten allemaal de doodstraf, dus die wilden wel alles zeggen. Maar het was reuze-stom opgezet, ze spraken elkaar ten slotte allemaal tegen en die rechercheurs waren zo onbekwaam dat van de getuigenissen van de SD'ers niets terechtkwam.

Alleen de chef van die rechercheurs, adjudant van Walder, getuigde vóór mij. Hij zei, dat hij de zaak uitgebreid onderzocht had en dat ik volkomen ten onrechte zat, waarop de president van de rechtbank hem een standje gaf, omdat het hem niet aanging daarover te oordelen. Ik merkte trouwens ook aan de vragen van de president dat deze er de ballen van begreep. Hij had de stukken kennelijk nauwelijks bestudeerd. Ik was verbijsterd. De getuigen à décharge werden in tegenstelling tot de getuigen à charge ook helemaal niet gehoord door de president, door geen van de rechters. En er was een officier van justitie, die de hele oorlog in Indië had gezeten. Kersvers terug, moest hij een zaak als de mijne behandelen, alsof hij ook maar iets van de omstandigheden, waarin wij tijdens de bezetting verkeerden, kon begrijpen.

Is het waar dat u tijdens uw gevangenschap mishandeld bent?

WEINREB: Ja, er is op me geschoten zelfs, op het Lyceum in Den Haag. Zogenaamd omdat ik wilde vluchten.Ik kon niet eens vluchten, want dan moest ik een hoge muur over. Gelukkig is dat door allerlei naïevelingen, die niet wisten hoe „gevaarlijk” ik was, op het allerlaatste moment stopgezet.

Ik heb met m'n advocaat nog een klacht ingediend tegen al die mishandelingen. Daar is een rapport over, hoor, dat kun je nalezen. Er is een onderzoek geweest van ene kolonel Ter Veer. Maar het enige, wat er uitkwam, was dat ze zeiden ,,kijk er zijn zoveel erge dingen gebeurd in de hele wereld, joden vergast en zo, moet ú nou zo’n drukte maken om die toestanden? Goed, u heeft een pak slaag gehad en er is op u geschoten, maar u bent toch niet geraakt, trekt u die aanklacht nou in, mijnheer, er is al zoveel ellende in de wereld” Ik dacht, nou ja, misschien kom ik wel vrij als ik hem intrek. Maar nee hoor.

Uit uw boek komt naar voren dat er in 1942 nog nauwelijks sprake was van een of andere vorm van illegaliteit. U zelf was toen al min of meer automatisch in uw illegale rol gegroeid. Hoe kwam dat?

WEINREB: Kijk, het was bij mij geen zucht naar heldendom of zo, ik kón gewoon niet anders. Je moet het zien als een voortzetting van mijn bestaan. Al toen ik voor de oorlog op het instituut van de Economische Hogeschool werkte, spijbelde ik regelmatig om op mijn vrouw gelijkende joodse vluchtelingen, die hier toen niet meer werden toegelaten, het land binnen te smokkelen. Mijn vrouw stond bij mij op het paspoort. Ik spijbelde dus van m’n werk, deed alsof ik ziek was. Ja, ik ga daar zeggen dat ik met mijn paspoort mensen smokkelde. Ze zouden zeggen dat ik gek geworden was. Dat mag toch niet.

Nu kan je zeggen, dat is illegaal. Zoals wat ik later in de oorlog deed misschien illegaal was. Nou, ik heb nooit de scheiding tussen legaal en illegaal gemaakt. Je krijgt op een bepaald moment het alternatief: doe ik het of doe ik het niet. Daarvoor is de mens, het contact met je medemens bepalend. Nee, die hele scheiding ken ik niet.

Ik deed gewoon zoals ik altijd deed. Denk niet dat ik na de oorlog met het zogenaamd illegaal-zijn opgehouden ben. Toen ik in Ankara decaan was (ik was drie jaar hoogleraar, waarvan twee decaan, aan een Uno-universiteit in Turkije), studeerden daar veel Arabieren op beurzen. Die werden ingetrokken als ze twee keer waren gezakt voor iets, en dan moesten ze weer naar hun land terug. En dan hadden ze niks. Ja hoor eens, die mensen gaan niet naar Amerika, als ze afgestudeerd zijn, die gaan naar Syrië, Jordanië. Daarvoor lagen de maatstaven van die Uno-universiteit veel te hoog, dat is helemaal niet nodig voorlopig. Hun intellectuele achtergrond was daarvoor ook nog te onontwikkeld. Het waren hele wijze mensen, vaak brave, goeie mensen, maar de intellectuele traditie hadden ze nog niet. Dat was nu eenmaal zo. Ik heb dus gewoon als decaan papieren voor hen getekend dat ze geslaagd waren, waardoor ze toch beurzen kregen. Dat is nooit uitgekomen, maar ik heb er heel wat Arabieren doorheen-gesleept op die manier. Ze moesten het examen wel overdoen, dat wel, maar dan studeerden ze maar een jaartje langer.

Deelt u de mening dat de betekenis van de Nederlandse illegaliteit sterk overschat is na de oorlog?

WEINREB: Ik ben ervan overtuigd dat de illegaliteit hier eigenlijk pas laat is ontstaan. Het is pas begonnen toen men merkte dat de Duitsers ook krijgsgevangenen, studenten, et cetera op gingen pakken, en toen de bonnen moeilijker te krijgen waren. Toen heeft men zich er pas op bezonnen om illegaal werk te gaan doen. Maar dat was veel te laat. Want toen het voor de joden acuut werd om onder te duiken, was er geen illegaliteit, die was althans niet vindbaar. Wat zich toen wél voordeed was, dat er mensen waren die dachten „aan dat onderduiken valt wel wat te verdienen”. Ze hielpen ook wel, maar alleen zakelijk. Als het teveel last bezorgde hielden ze er mee op of gaven ze je aan. Maar ik was blij dat ze er waren, want als die er niet waren, had je helemaal niets gekund.

De rol van de illegaliteit is zo overschat, omdat je het eerst denkt aan wat het dichts bij licht. Men denkt aan ’44 en ’45, omdat ’42 en ’43 veel verder liggen. Het is een soort van perspectivistische verkleining: wat dicht bij is lijkt heel groot, wat ver weg is heel klein. En dan heb je nog de situatie gehad, dat na dolle dinsdag opeens iedereen illegaal werd, vooral de verkeerden.

Als men over de illegaliteit spreekt, moet men haar verdelen in fasen. In de eerste fasen zien we de echte idealisten (dromers zou je haast zeggen) als illegalen optreden. Zoals die professor in Delft, die, toen hij opgepakt werd, een hele lijst met mede-illegalen met adressen en al in een bureaula had liggen. Ikzelf heb nooit iets opgeschreven, geen náám. Goed, dat bleef zo tot de jodenkwesties aan de orde kwamen. Toen kreeg je de fase van de kwaje-zaken-illegalen: de zwarthandel bemoeide zich er mee.En uit die zwarthandel is een illegaliteit geselecteerd in combinatie met die idealisten, die wat verder ging. Stunten op distributiebureaus, aanslagen. In '43 krijg je dan een derde fase, wanneer studenten opgepakt worden en in mei de krijgsgevangenen zich moeten melden. Men kreeg nu wat te doen, waar geen geld voor gevraagd kon worden. Van joden had men altijd het idee dat ze rijk waren en als ze het zelf niet waren dan hadden ze wel een oom die miljonair was.

Pas in de laatste fase kreeg je verzet. Men wist toen dat de Duitsers de oorlog zouden verliezen, dus kon men vechten voor iets wat succes beloofde. Dat mensen gaan vechten voor iets wat geen succes belooft, dat is een heel moeilijke zaak.

Deze fasen moet je; onderscheiden en je niet alleen op de laatste verkijken.

Waaraan wijt u het dat de: Joodse Raden in Nederland zo weinig verzet hebben gepleegd en aanvankelijk juist zo hebben meegewerkt aan de Duitse maatregelen?

Weinreb: Het gekke is, dat de Joodse Raad in België, die in het tweede deel van mijn memoires voorkomt, wèl duldde dat bijvoorbeeld in het voorportaal en op de trap van hun gebouw in persoonsbewijzen gehandeld werd of dat het onderduiken daar geregeld werd. Niet officieel, maar men wist ervan en tolereerde dat. Ze zijn daar veel minder perfectionistisch-bureaucratisch te werk gegaan dan hier. De Joodse Raad in Nederland heeft getoond goede Nederlanders te zijn, men deed precies wat andere ambtenaren deden. Perfect. De lijsten van de te deporteren joden klopten, de rugzak werd keurig bezorgd als je wegmoest, enzovoort. Het was een soort eer of spel dat alles klopte.

Maar in het genot van het spel, - de administratie klopte, dat de karthoteken sluitend waren, dat de mensen zonder wrijvingen of moeilijkheden wegkwamen — vergat men, dat het om mensen ging.

Mensen die gedeporteerd werden. Formeel wist men weliswaar niet wat met hen gebeurde, maar in zijn binnenste wist men toch ,,dat zit niet goed”. Je wist niet van dat vergassen en doden, maar toch heb ik het ergens altijd geweten, en ik was de enige niet. Maar als je er over sprak was dat onbehoorlijk. Dat heeft mij nu zo verschrikkelijk geslagen: men wilde het niet weten.

U schrijft in de inleiding van uw boek dat het wezenlijke van wat zich in de jaren ’40-’45 afspeelde ook nu nog geldt. Daarom had u er ook geen behoefte aan om in vele gevallen de werkelijke namen van bepaalde figuren te noemen en gebruikte u pseudoniemen....

WEINREB: Ik heb geen behoefte om namen te noemen, omdat het daar eigenlijk niet om gaat. Het gaat niet om de individuen, maar het gaat om de maatschappij die dit soort individuen kweekt. Een maatschappij die opvoedt tot carrière maken, het bezitten van meubeltjes en auto's, zich netjes aan de regels houden, enzovoort. Kijk, de Duitsers, die aan de concentratiekampen meewerkten, waren vóór de oorlog gewoon keurige, brave mensen. Kruideniers, slagers, dokters. En nu weer. Natuurlijk, wreedheid is er altijd geweest, maar de maatschappij, die wij opgebouwd hebben, vormt dit soort mensen. Dat is wat ik met mijn boek heb willen zeggen.

Men wil niet van zijn meubeltjes weg. Dat zag je ook bij het onderduiken. Mensen wilden niet onderduiken omdat ze niet van hun meubeltjes wegwilden. De status verviel dan. Liever wachtten tot ze het laatste moment, tot ze gepakt werden, dan van huis weg te gaan. En de verwijten die ik dan kreeg! Van mensen die op mijn dringend verzoek, of hoe je het wilt noemen, toch waren ondergedoken. Verwijten als: nou zitten we hier op twee-hoog-achter verborgen, en wat is er met onze spullen gebeurd, u bent maar een roekeloos iemand om ons weg te halen. Tja, wat hadden ze dan gewild; in een barak in Westerbork zitten? Men wil daar niet van af, dat is de ellende. Ik ook, hoor, ik vond het ook niet leuk om mijn boeken en m'n huis kwijt te raken. Maar misschien komt het door mijn jeugd, de armoede, het oost-jodendom, het chassidisme, waardoor ik status kan relativeren. Ik kom daar steeds op terug, ook in mijn boek, omdat ik het steeds voor me zie. Mensen worden gedood, gemarteld, maar alles gaat door, de tram rijdt door, de melkboer komt aan de deur, de treinen rijden door, ieder doet zijn plicht op zijn postje. Ik begrijp dat niet.

Wat we willen is: zekerheden creëren, die uitkomen. Alles moet zo ordelijk mogelijk, verlopen. Maar dat kan nu eenmaal niet. Het leven heeft zoveel variabelen, die je niet kent. Ik geloof dat op een bepaald moment de mensen een zekere wanorde nodig hebben. Dat keurige uitgestrekene, in een uniform lopen als het ware, dat ligt mij niet. Het is een leugen, want zo is het leven niet. Maar dat wil men niet begrijpen. Men wil verder spelen volgens de regels en men beseft niet dat men met de duivel speelt. Dat is wat ik al die jaren in de oorlog - en ook na de oorlog - voelde als de tegenstand tegen mij. Ze snappen het niet.

ROGIER PROPER

 

Copyright © 2024 Academie voor de Hebreeuwse Bijbel en de Hebreeuwse Taal.