ACADEMIE VOOR DE HEBREEUWSE BIJBEL EN DE HEBREEUWSE TAAL

Notities van lezingen

69

KERSTMIS - CHANOEKAH * 25 DECEMBER - 25 KISLEV

CHASMONAJ - SHEMEN - SHEMONAH

Uit het boek: De kalender. Van een cursus 1967-1968

Bij het bespreken van de kalender heb ik getracht tot u te laten doordringen, dat we wat de tijd betreft in die tijd behoren te verdrinken. Dat we onszelf moeten zien als verloren in een oneindigheid, als een klein puntje op een oneindige lijn in de tijd, zoals we dat ook zijn in de ruimte. Ook de kalender wilde ik zodanig naar voren brengen, dat we de tijd niet meer zo zien als een continue lijn, die geen begin en geen einde heeft, maar als iets dat zich voordoet als een voortdurende herhaling, de uitdrukking van een eeuwige, onveranderlijke aanwezigheid, zoals elke dag weer terugkomt en elk jaar ook. Het heelal schijnt dus zo ingericht te zijn dat er een terugkeer is, een cyclus waarbij de dingen zich steeds herhalen. Alleen menen we te voelen dat we onszelf niet herhalen" omdat we ons leven graag laten verdrinken in dat wat we de tijd noemen, in die onmetelijke oceaan, dat water wat de tijd ook is. Daardoor krijgen we een beeld van een aantal gebeurtenissen die in het jaar hebben plaatsgevonden en die nu herdacht worden. Wij herdenken de schepping, we herdenken de uittocht uit Egypte en zo zijn er vele dagen die we herdenken. Zo'n dag is dan voor velen - de meesten - eigenlijk alleen iets dat een soort nuttig effect kan hebben doordat we het herdenken. Dan merk je soms dat je er niet aan gedacht hebt, dat je zo'n dag vergeten hebt, en je vraagt je ook af waarom bepaalde dingen herdacht worden die al heel lang geleden plaatsvonden, terwijl er intussen allerlei dingen gebeurd zijn die misschien veel belangrijker en ingrijpender zijn voor onze tijd en voor ons leven. Waarom dan die oude dingen herdenken?

Ik heb getracht het gevoel bij u op te roepen dat die dagen niet herdacht worden, maar dat ze alleen maar willen benadrukken dat ze er steeds weer zijn. In de cyclus van de tijd is dat moment er steeds weer Het moment van de schepping van de mens keert steeds terug, hij wordt telkens opnieuw geschapen; zoals elke dag de schepping nieuw is, zo wordt ieder mens op een bepaald punt ook weer opnieuw geschapen. Dat geldt ook voor elke dag. De cyclus van het jaar is de grootste die wij kennen, behalve die van ons leven, want die kennen we niet. We zien daar geen cyclus in en menen dat het gaat om een eenmalig iets. Zo zijn de dagen die we meemaken in het jaar een terugkeer van een gebeuren. Precies op dat moment gebeurt hetzelfde opnieuw. Deze "ewige Wiederkehr" laat zien dat eeuwigheid ook iets is in de zin van een veelheid, die een eenheid is.

Als daarom in de Bijbel bijv. verteld wordt: dit is het moment van de uittocht uit Egypte, dan is die uittocht er ook werkelijk; we herdenken niet dat die er een keer was. Want nogmaals, iets van 3300 jaar geleden -gesteld dat die jaartelling klopt met onze jaartelling, wat helemaal niet zo hoeft te zijn is zòlang geleden, dat er voor ons intussen veel ingrijpender dingen zijn gebeurd. Bovendien, waar zijn die mensen van toen gebleven? En hun nakomelingen, wie weet waar die gebleven zijn? Heel velen gingen naar andere volkeren, andere landstreken. Je kunt je afvragen of er eigenlijk nog wel iemand is, die met recht zou kunnen zeggen dat hij er qua afstamming mee te maken heeft. Niemand weet het. Maar de Bijbel als schepping, als een uitdrukking in het woord van iets dat in het wezenlijke staat en dus hier altijd weer komt en is, geeft data die even bepalend zijn voor het eeuwige als voor het tijdelijke. Het zijn data die, juist als zij daar voorkomen in die tijd van de Bijbel, die buiten onze tijd staat, reëel zijn. Er is ergens een breuk ontstaan waardoor we, als we van "boven" en "beneden" kunnen spreken, a.h.w naar beneden zijn gevallen of naar boven geschopt, je weet niet hoe je het noemen moet. We zijn in een andere wereld terechtgekomen en die wereld kan de bijbelse wereld alleen maar als een soort vertaling zien. Het is niet dezelfde realiteit.

Daarom zijn de gebeurtenissen in de Bijbel voor ons echt irreëel. Als we trachten ze reëel te maken door een film of een plaatje te maken, dan voel je meteen dat daar heel veel aan ontbreekt, vooral als de realiteit natuurlijk moet zijn: hij woonde in een tent, hij besteeg een berg, enz. Dan voel je: dat kan zo niet. Het is die berg en hij besteeg die, zeker. Maar er is nog iets heel anders, dat we nu helemaal missen, iets dat in de Bijbel en in de overlevering steeds verteld wordt. Als in de overlevering verteld wordt dat de aarde 400 parsa van haar plaats wegspringt, dan is dat geen verhaaltje om mensen bang te maken. Het betekent: zo ver als het maar kan, meer dan 400 parsa bestaat niet. En het wordt letterlijk zo verteld: de aarde springt weg. Je kunt zeggen dat je je daar niets van aantrekt en dat het natuurlijk bakerpraatjes zijn. De aarde bleef gewoon op haar plaats, zij kòn in het astronomische stelsel niet eens wegspringen. En waar sprong ze dan heen? Het hele heelal zou ontwricht worden. De vraag is dan ook of dat wegspringen van de aarde astronomisch aan te tonen is, zoals wij dat menen te kunnen zien. Maar er kan sprake zijn van een wegspringen dat veel wezenlijker ingrijpt, terwijl de aarde rustig voortwentelt op de plaats waar ze nu is. Dat kan, maar ook dat weet ik niet en kan niemand weten. Als we eenmaal een bepaalde toestand hebben bereikt, dan lijkt die oneindig; het lijkt alsof het nooit anders geweest is. Je kunt dan terugrekenen in duizenden jaren en zeggen: toen was het dus zus en over miljarden jaren is het zo. Je denkt dat het altijd zo geweest is. Je valt a.h.w in een bol, je rolt langs de wanden van die bol en denkt dat dat nu alles is en dat daarbuiten niets bestaat. Zo denkt de vis die in het water zwemt dat dat zijn hele wereld is, totdat hij er door de visser uitgehaald wordt en op het droge komt. Dan denkt hij: "Hé, ik dacht dat mijn wereld alles was, maar er blijkt nog een heel andere wereld te bestaan". Dat wordt steeds als beeld gegeven. En zo vertelt de overlevering van vele keren dat hemel en aarde in afstand tot elkaar veranderen.

Maar wat is nu de hemel, kunnen we die aanraken, betasten? Hoe ver weg is de hemel? We kunnen dit niet in onze zichtbare werkelijkheid waarnemen, want er is niets te betasten. Maar op een andere manier is die hemel voor ons zo en zo ver weg en kan hij dichterbij komen en verder weggaan. Dichterbij komen betekent dat in de hele structuur van ons voelen, zien, denken en leven iets volkomen verandert. En verder weggaan betekent dat iets zòradicaal verandert, dat je je eenvoudig niet kunt indenken wat er nu eigenlijk is, vergeleken met wat er had kunnen zijn. Daarom maakt de bijbelse tijd een breuk met onze tijd.

In het Nieuwe Testament wordt verteld dat de aarde beefde. Nu ja, dat komt regelmatig voor. In bepaalde landen beeft de aarde telkens. De mensen waren toen primitief, zeggen we dan en waren onder de indruk van zo'n aardbeving. Maar tegenwoordig meten we die, we bergen de doden en gewonden op, herstellen de huizen, enz. Het maakt geen indruk meer. De schade is zoveel miljoen, maar verder is zo'n aardbeving niets bijzonders en meteen weer voorbij. Zo ook de mededeling in Jozua, dat de zon stilstaat. Dat waren primitieven die dat dachten. We zijn steeds geneigd om alles wat wonderbaarlijk is weg te sturen uit ons leven. We zijn opgevoed in die zin, dat alles door ons bepaald en berekend wordt. Als iets niet klopt, is het onwelvoeglijk daarover te praten en te denken. Eigenlijk kunnen we statistisch waarnemen dat er evenveel "wonderen" gebeuren - d.w.z doorbrekingen van dat wat we normaal noemen - als normale dingen. Maar al die vele gevallen van wonderen, van doorbrekingen van de natuur, schuiven we weg. Het gevolg is, dat ze langs een omweg bij ons terugkomen en in de mens een vreemde, soms waanzinnige hang naar mysterie en mystiek teweegbrengen. Dan gaat hij gek doen, omdat het wonder toch aan ons onbewuste appelleert en zegt: "Je hebt me weggestuurd, hoe zit dat nu?". De mens wordt dan gedwongen er langs een andere weg toch kennis van te nemen. Dan gaat hij sekten aanhangen waarvan je je afvraagt: hoe is het mogelijk dat een verstandig mens zo raar doen? U zou eens moeten weten waar intellectuelen allemaal aan meedoen. Soms generen ze zich ervoor, ze willen het niet weten. Maar ze hebben een hang naar dit soort dingen, omdat het wonder uit ons gewone leven gebannen is. Het moet een saai, egaal, uniform leven zijn, waarin iedereen hetzelfde pak aantrekt. Zo hoor je je te gedragen, al het andere bestaat niet. Het is zelfs vaak zo, dat mensen die zich wetenschappelijk noemen boos zijn als er een wonder gebeurt. Het stoort: de patiënt had overleden moeten zijn en nu leeft die rotvent nog. Men ergert zich eraan, omdat men niet wil ervaren dat het toch kan. En dat gebeurt ontzettend vaak. Als je een verzameling zou aanleggen van de keren dat dat gebeurt in je eigen leven, zgn. toevalligheden, ontmoetingen enz, dan zou je zeggen dat het één en al wonder is. Je zou althans evenveel vinden als dat wat je niet als wonder beschouwt, maar als natuurlijk, causaal.

Daarom denkt men: zo'n zon die stilstaat? Weg, eruit, dat kan niet. Een dag die langer duurt? Onmogelijk, zeggen we. Nee, in onze wereld, voor onze astronomie hier kan dat niet. En toch bestaat het" ook nu, maar op een ander vlak. We kunnen dat niet aantonen of bewijzen. Probeer het ook maar niet" want je zult het nooit kunnen vinden. Je raakt in de knoop, komt tot waanzin. Het bestaat wel, maar niet in onze realiteit. Daarom moet je er ook niet over praten. Er zijn veel dingen waarover je niet met velen tegelijk kunt praten; hooguit met één mens afzonderlijk, maar nooit met een massa. Twee of drie is al teveel.

We praten hier dus over een realiteit die anders is. In het Nieuwe Testament wordt verteld dat de aarde beeft en de voorhang scheurt. Ja, dat kan gebeuren bij een aardbeving, zegt men dan. Men komt met allerlei verklaringen en is daar erg gelukkig mee. Denk aan het boek: "De Bijbel heeft toch gelijk". Wat heeft die voor gelijk? Je maakt dan van de Bijbel een zelfde saaie realiteit als je nu hebt, een realiteit waarin alles klopt volgens jouw waarneming. Dan is de Bijbel dood, bij zo'n gelijk kan hij mij gestolen worden. De Bijbel heeft heel anders gelijk, het gelijk hebben hier is niet belangrijk. Als we trachten ons voor ogen te houden dat er wellicht een wereld is die er net zo uitziet als de onze en toch iets anders heeft, komen we misschien tot het besef dat de tijd er anders uitziet en dat tijddata daar een andere betekenis hebben. Het terugkomen van zo'n datum hier moet ons eigenlijk wakker maken en doen inzien dat dit nu eveneens gebeurt. Dat het niet zo is dat dit ééns gebeurde, in een vertederend sneeuwlandschap, met flonkerende sterretjes, enz. Dan is het sentimenteel, - waardeloos, een soort zich-verdoven, een troost die men zich verschaft, zoals men troost kan putten uit sigaretten. Dat is het niet; het is wel gezellig, maar tegelijk ontzettend griezelig, iets waar men graag van af wil. Ik zou u dus willen vragen, die bijbelse realiteit te zien als een werkelijkheid die er óók altijd is en wij in de onze moeten trachten die andere weer tot leven te brengen voor onszelf Daarom is deze kalender er, zijn die dagen er.

Dan kom ik nu bij een andere kalenderdatum uit die wereld die zich steeds herhaalt. Ik zei u al aan het begin van dit uur, dat ik wil proberen een eenheid te zien in dit alles. Ik wil niets buiten die eenheid plaatsen en dingen die de wereld beroeren buitensluiten. Dat zou niet alleen oneerlijk zijn, maar ik zou in de eerste plaats mezelf voor de gek houden. Bovendien komt het overeen met wat ik zojuist bekritiseerde: het koesteren van het zelfgevormde beeld. Er komen weleens mensen bij me, die zeggen: "Als ik dit nu moet gaan geloven, gaat heel mijn opvoeding op dat gebied wankelen". Nu, als je eerlijk bent, dan màg die wankelen. En als je dat niet wilt, dan hoeft het helemaal niet. Blijf maar waar je bent. Niemand dwingt je ertoe. Ik vraag niets anders dan dat men eerlijk meedenkt en meeleeft, verder niets. Ik ben niet voor deze of gene richting; er zijn geen richtingen. Er is een eenheid en we moeten trachten alles in die eenheid te zien. Er is een mensheid en alle mensen daarin zijn delen van die mensheid, mensen die moeten weten dat ze een onderdeel zijn van het grote geheel. Elk deel heeft een bepaalde plaats in dat grote geheel, staat in een bepaalde verhouding tot het geheel. Maar altijd moet men zich op dat geheel richten.

En nu wil ik iets van de kalender bekijken, een bepaalde datum, als ik voor een moment de tijd mag invullen in de zin van: "Daar en daar valt die en die dag", terwijl het toch een grote eenheid is. Dan zou ik nu als datum willen noemen de 25e van de maand KISLEV, 20-60-30-6. Van die 25e Kislev wordt al van oudsher iets verteld - ik bedoel hier niet in rollen die gevonden zijn, maar in het grote complex, van de mondelinge en schriftelijke Thora, dat grote geheel. En dat doet meteen denken aan 25 december, ook de 25e van een maand. Hoe komt die 25e daar èn hier? En waarom juist de 25e? Het wordt nog merkwaardiger als die 25e Kislev iets te maken blijkt te hebben met licht, met kaarsen zoals we tegenwoordig zeggen, terwijl die 25e december daar ook mee te maken heeft. Historici gaan dan zeggen: "Aha, dat is overgenomen. Wij waren eerder, of jullie!" Ach nee, dat zijn spelletjes die we tegenwoordig in onze vervlakking spelen. Het is geen kwestie van overnemen, maar van samenvallen. Er wordt niets overgenomen; het is er of het is er niet. En een gebruik dat voortleeft bij de mensheid is wel iets. Je kunt dan zeggen dat het fout is of niet. Het kan fout geïnterpreteerd worden, zoals we tegenwoordig zeggen. Vraag niet zoveel uitleg. Ik wil hier gewoon naar de kern gaan en zien hoe die is. Ik zou u dan het Kerstverhaal kunnen vertellen en dat zouden we daarna kunnen vertalen naar het Kerstgebeuren toe. Maar ik vertel u dit gebeuren eerst vanuit een andere wereld. Het Kerstverhaal kent u allemaal wel en ik hoop dat iedereen dat op zijn eigen manier beleefd heeft en beleeft. Maar dat hoef ik u niet te vertellen. Wat ik u wel vertellen wil is dat verhaal vanuit dezelfde realiteit, maar zo dat u zult zeggen: nu gaan er allerlei dingen voor me leven; nu kan ik er een eenheid van maken. Zo vertel en schrijf ik veel dingen waarvan ik aanneem dat u zelf invult: dat is zus en dat is zo. Als je alles gaat opschrijven, wordt het saai en dood. Je moet het laten leven, zodat de mens in de zinnen en tussen de regels iets nieuws kan creëren bij zichzelf en zijn eigen leven kan gaan vormen. Zo moet een verhaal altijd leven. Als je alles vertelt is het dood.

Zo wil ik nu vanuit een bepaalde realiteit vertellen van die 25e Kislev. Dat verhaal kent u misschien ook, maar dan verkeerd. Dat is uw schuld niet, het is de schuld van de historische ontwikkeling - theologie, chauvinisme" nationalisme en allerlei vreemde, heidense dingen die in ons leven meekomen, zoals ons lichaam met ons meeleeft en onze haren. nagels enz. Het heidense behoort daar ook bij, je kunt dat nooit uitbannen. In de loop van de tijd wordt dat heidense door ons opgegeten; we slikken het in en het wordt één met ons. En dat gebeurt gedurende het hele verschijnsel dat we de tijd noemen; zo lang zijn we bezig dat heidense op te eten. En o wee als dat heidense er niet was, dan zouden we sterven van de honger We leven van dat heidendom dat om ons heen is. En als dat heidendom in ons komt, vinden we hopelijk een onderscheid in onszelf tussen goed en kwaad, zoals ons lichaam, als het voedsel in zich opneemt" zegt: "Dit wordt een deel van mij en dat wordt uitgescheiden". Zo niet" dan ontstaan er vergiftigingen. Dat wat uitgescheiden wordt is niet kwaad in die zin dat het slecht is, maar het is iets dat een andere weg gaat, om langs een andere kant weer tot iets te komen. Ik weet niet of u dat stuk van Strindberg kent, "Traumspiel", waarin verteld wordt van een tuinman. Als er rozen komen, is dat omdat er mest op de aarde is gelegd. Alleen dàn komen ze. Die mest is iets dat een functie heeft" anders kan er geen leven zijn. De mest is een noodzakelijke voorwaarde voor het leven. Het is dus niet zo, dat we kunnen zeggen: wat uitgescheiden wordt, gaat naar de verdoemenis. Uitscheiding wil zeggen dat bepaalde dingen een andere functie hebb, buiten het lichaam. Door ons lichaam heen komen ze tot een functie die weer doet leven. Van de aarde komt het en naar de aarde gaat het terug. Je weet niet waarom het komt en hoe het gaat, maar het volgt die weg door het lichaam en een deel wordt opgenomen en de rest niet. Zo is het met het heidendom ook. Het is om ons heen en het is er steeds. Het is een noodzakelijk bestanddeel van het leven. Als in de Bijbel verteld wordt dat nog in de woestijn, zoals dat heet, voordat het beloofde land bereikt is, de zeven volkeren van Kanaän uitgeroeid zullen worden, denken we aan zwaarden, messen, kanonnen en tegenwoordig ook aan atoomwapens om efficiënt uit te roeien. Het is dezelfde ellendige toestand: men maakt een continuïteit van de tijd en meent dat die gelijk is aan deze. Nee, er wordt steeds gezegd dat je hier in deze wereld geen mens aan mag raken of op andere manieren kwaad doen. Je mag de ander niet eens beledigen of vernederen" laat staan dat je iemand doodslaat. Dat het toch gebeurt is een andere zaak, maar je mag het niet doen en niemand mag het doen. Het zijn dingen die er zijn en die gebeuren, tegen de bedoeling in en tegen je wil in. Niemand wil ziek zijn en toch gebeurt het en niemand wil doodgaan en toch gebeurt het. Als iemand zegt dat hij ziek wil zijn of dood wil gaan, dan is dat vreemd. En toch weet men: al wil ik niet, toch komt van deze of gene kant steeds weer iets.

Zo wordt verteld dat die volkeren uitgeroeid worden in Kanaän, bij "stukjes en beetjes", MEÄÄT MEÄÄT, 40-70-9. Meät, "weinig". Dit gebeurt" zegt men, opdat niet de wilde dieren, de CHAJAH, 8-10-5, de macht over het land krijgen. Wat een vreemde verklaring! Hoe komen die wilde dieren ineens in dat land, als de Kanaänieten uitgeroeid worden? Kan er geen jacht op hen geopend worden, zodat ze het land niet kunnen verderven? Als je de Kanaänieten uitroeit, kun je toch zeker ook de wilde dieren uitroeien? Wat vreemd, dat dat zo gezegd wordt! Daaraan zien we echter dat het heidendom tot het einde toe blijft. Het verdwijnt steeds, doordat we steeds eten. ACHOL, 1-20-30, = "eten" en ook "uitroeien". Dus eigenlijk eet je die volkeren op. En je eet niet ineens alles, je eet je hele leven door. Juist het feit dat ze er zijn geeft de mens de mogelijkheid om te bestaan. Zou dat niet zo kunnen zijn, dan zou de mens van de aarde verdwijnen. Dan zou inderdaad de aarde bezet worden door wezens die geen mensen zijn, maar chajah in de zin van het leven, maar dan het leven van datgene wat eigenlijk het dier voorstelt. De mens kan hier alleen leven door deze voortdurende vermenging met het heidendom. Het is het fundament voor deze wereld" voor dit leven; het één kan niet bestaan zonder het ander. Er ontstaat dan een toestand" zegt men, waarin dat proces van onderscheid tussen goed en kwaad, zoals dat in ons lichaam ook functioneert, zò wordt dat er veel kwaad achterblijft. Het wordt niet uitgescheiden, d.w.z het onderscheid tussen goed en kwaad vindt niet zo plaats als mogelijk zou zijn en daardoor komt er heidendom tot bij wat men noemt het huis van God, de tempel. Dit is geen gebouw dat je op deze aarde zomaar bouwen kunt. Deze tempel kàn niet gebouwd worden op deze wereld. De voorwaarden daartoe, zoals de overlevering die vermeldt, zijn eenvoudig niet te vervullen. Dit moet ons echter niet doen zeggen: "Dat kunnen we dus niet, jammer". Het moet ons tot het inzicht brengen dat het bouwen van een huis iets anders is dan het bouwen van die tempel. Nu moeten we ook niet wachten. We moeten ons alleen realiseren dat die tempel, als hij op deze aarde komt, hier langs een heel andere weg komt. Hij komt niet als gevolg van het uitschrijven van een prijsvraag onder de architecten, wie de beste tempel kan bouwen. Zo mooi mogelijk en in overeenstemming met de maten die de Bijbel geeft, zodat het net echt is. Nee" dat zou een beeld zijn, niets dus, waardeloos. Een beeld heeft geen zin.

Als er dus verteld wordt dat er iets van "heidendom" in de tempel komt en die helemaal bezet, dan moet je je afvragen wat er dan eigenlijk gebeurt. Wat gebeurt er dan in onszelf, wat is de toestand bij ons, als dat plaatsvindt? Wanneer en hoe kan zich dat bij ons voordoen? Het verhaal speelt in wat men noemt de Derde Ballingschap. U weet dat we vier ballingschappen onderscheiden. De eerste is die van Babel, de tweede die van Perzië en Medië de derde die van Jawan en de vierde die van Edom. Jawan is de Griek. Niet de Griek die je hier ziet en waarover we vandaag de dag nog in de krant lezen. Die heeft er misschien heel in de verte iets mee te maken, maar eigenlijk niets. Want de echte Griek zit overal. De Griek hier is een teken dat het begrip "Jawan" zich zelfs tot hier, in het uiterste uitdrukt. JAWAN, 10-6-50, is de mannelijke vorm van jonah, "duif", datgene wat steeds weggestuurd wordt om terug te keren. De jonah bij Noach wordt weggestuurd en komt terug. De raaf, OREW, 70-200-2, - dit betekent ook "verkenning" - blijft weg, maar de jonah, daar tegenoverstaande, gaat en komt terug. De ballingschap in Jawan betekent dus dat men een wereld, een realiteit kent waarin een soort adembeweging is van weggaan en terugkomen. Dit is het teken van de jonah, waarin ook de profeet Jonah leeft. Tot zijn verbazing komt hij terug op de plek waar hij vandaan gegaan was: ik ging naar Tharshish, heel ver weg en nu ben ik weer hier.

In het begrip "Jawan" zit dus een vormwording en een terugkeer Nu vertelt het verhaal dat er door het weggaan van Jawan a.h.w een heel sterke stofwisselingsstoornis ontstaat. De scheiding tussen goed en kwaad vindt nu niet op de juiste manier plaats, daarbij gebeuren er allerlei vreemde dingen. En op het punt waar men heel ver weg is, wordt het zo dat in het wezenlijke, in het huis van God de afgoden wonen, de veelheid" en in die veelheid weet men helemaal niet meer dat er nog iets anders zou kunnen zijn. Men voelt zich hulpeloos in die lawine van veelheid die overrompelt, naar alle kanten wegtrekt en meesleurt. Men voelt helemaal niet dat er nog een weg terug is.

Dat alles speelt zich af in de ballingschap, GALOETH, 3-30-6-400, van Jawan. En dan is er in die ballingschap een mens die CHASMONAJ, 8-300-40-6-50-1-10, wordt genoemd, verbasterd tot Hasmoneëer. Dit woord heeft als stam SHEMEN, 300-40-50, "olie" en ook het woord shemonah, "acht" heeft dezelfde stam. Shemonah is vrouwelijk, shemen is mannelijk. "Olie" en "acht" zijn in het Hebreeuws identiek. Er is dus een mens - ofwel in deze wereld is er iets in de mens - dat Chasmonaj is, zoals in de mens iets leeft wat Iwri is. Dat wat Chasmonaj is zegt: "Ondanks alles wat er gebeurt in deze wereld en ondanks het feit dat er veelheid is in het huis van God, het centrum, het wezenlijke en dat de verbinding verbroken is met de andere wereld, zal deze eenheid worden hersteld. De mens kan deze verbinding niet tot stand brengen, want er is een veelheid. Als er een eenheid is, is er verbinding, maar als er veelheid is, is er geen verbinding; er zijn alleen scherven. Dit noemt men -vertaald naar deze wereld en verkeerd opgevat op elk gebied - de ontwijding van de tempel. Dat vindt men dan griezelig en vervelend. Hoe kan een tempel ontwijd worden? Die is er uit zichzelf, wat kan er dan ontwijd worden? Dit is toch de plaats waar die verbinding is, van de ene wereld met de andere? En toch is daar veelheid" afgodendienst. AWODAH ZARAH" 70-2-6-4-5 7-200-5, = "afgodendienst", "dienst aan de kring", aan de buitenkant. ZEER, 7-200, = "rand", "krans".

De buitenkant is altijd de veelheid, zoals we hier ook zien. Als we elkaar aankijken, zien we hier veel mensen zitten. Als dit in het centrum zo is, dan is de verbinding met de hemel verbroken. Er is geen verbinding meer mogelijk, men is radeloos. Het is dezelfde toestand, zou je kunnen zeggen, als wanneer Jonah opgeslokt is door die vis. Hij springt in het water en zegt: "Ik dacht met een schip naar Tharshish te gaan". Het woord voor "schip", ANIAH, 1-50-10-5, komt van ANI, 1-50-10, "ik". Hij is eigenlijk in zijn "ik" gekropen en gaat met dat "ik" op stap, weg van de bedoeling. Mij werd gevraagd, terug te keren naar de oorsprong, maar dat doe ik niet; dat vind ik veel te griezelig, ik ga weg. Want teruggaan nade oorsprong betekent, dat ik daar moet vertellen dat de dood voor de deur staat. Dat wil ik niet, ik trek er vandaan, weg op het aniah, op het "ik".

Hij trekt dan weg, komt terecht in de storm en tenslotte moet hij dan dat schip, dat "ik" verlaten. Hij wordt gewoon in het water gesmeten, in de oneindige tijd en denkt onder te gaan. Hij wordt opgeslokt door de DAG, 4-3""vis". Hij is wanhopig, radeloos en meent dat hij er nooit uit zal komen.

In een andere realiteit is dat echt zo. Daar is Jonah door een vis opgeslokt. Niet in deze wereld; zulke vissen bestaan hier niet. Ze bestaan wel, alleen zien we ze hier niet. Hier zeggen we: je bent in deze wereld en je verdrinkt in de tijd. Je bent zo ver weg en ten einde raad. Maar dan zegt Jonah: "En toch heb ik het gevoel dat ik nog eens in dat huis van God terugkom". Dat is in de mens en de mensheid altijd die overrest, dat restantje.

Dan komt het moment dat de Chasmonaj, die dus met de "acht" en de "olie" te maken heeft, zegt: "Het klinkt allemaal onmogelijk, ze lachen me uit en willen me doden en toch zal ik in dit centrum, in dit wezenlijke de eenheid herstellen. Of het een wonder is of niet, er zal daar iets geboren worden. Ik weet niet hoe, maar ik neem het op me". Wie is die Chasmonaj in deze wereld? Ik weet niet wie het is. Afstammelingen bestaan niet" kennen we althans niet. Is het een hogepriester geweest? Dan zou het tegelijk een koning zijn. Wat is het?

En dan wordt verteld: om dat centrum. dat huis van God weer tot leven te brengen is die shemen, "olie" nodig. SHEMEN, 300-40-50, heeft hetzelfde getal als SHAMAJIM, 300-40-10-40, nl. 390. De shemen is de olie van de olijf, de zesde vrucht, waarvan verteld wordt dat hij op de zevende dag geperst wordt, zodat de olie eruit komt. Daardoor is hij op de achtste dag klaar. Ook dat geldt in een andere realiteit. Je hebt hier geen olijf van de zesde dag; hij wordt op vrijdag geplukt, op zaterdag gemalen en geperst, zodat hij op zondag, de achtste dag klaar is. Deze shemen is nodig om het huis van God weer tot leven te brengen. Maar hoe kun je die op aarde krijgen? Er is geen verbinding van hier naar daar Er is wel een beetje van die shemen hier, maar om die te maken is de gehele wereldtijd van zeven dagen nodig. Op de achtste dag is de shemen klaar, maar daar kan ik niet op wachten. Hoe moet dat nu? Een beetje olie is er wel. Je hebt een gevoel van verbinding. Iets weet je, een paar wonderen heb je meegemaakt. Je hebt ze ontdekt, ze zijn tot je gekomen. Er is dus wel iets hier van dat wonder, van de shemen. En dan zegt men: steek dat beetje shemen aan en laat het branden; laat het licht en warmte geven.

Ja, maar als ik het laat branden, is het in één dag op; het is net genoeg voor één dag. Hoe kan er dan een verbinding zijn tot die achtste dag komt en de nieuwe shemen er is? Het lijkt onmogelijk om dat beetje olie zolang te laten branden. Maar dan komt de Chasmonaj en die doet het wel. Die heeft het in zich - en dat is niet menselijk - om te zeggen: het kan helemaal niet en het zal ook nooit uitkomen, maar toch doe ik het. En dan komt het bijzondere, het wonder zouden we kunnen zeggen: deze shemen, die voor één dag genoeg was, brandt tot aan de achtste dag toe. Als op de achtste dag de nieuwe olie klaar is, heeft de oude olie al die zeven dagen gebrand. Het kon niet, want er was niet genoeg, het was zelfs totaal onvoldoende en toch brandt het tot de achtste dag.

Het verhaal van het gebeuren van de 25e Kislev is dus het verhaal van: het kan helemaal niet en je hoeft er niets van te verwachten, want het zal nooit de duur hebben om het tot stand te brengen; maar het feit dat het toch gedaan wordt, ook al kan het niet, brengt mee dat iets heel anders schijnt in te grijpen. Deze andere kant, waarvan men denkt dat die er niet is, grijpt in en door die andere kant - die er toch ook is - blijft de shemen al die zeven dagen branden, tot de achtste dag. En dan, zegt men" is het huis van God weer vrij, want doordat het er is, is al het andere weg. Het is eigenlijk hetzelfde als de terugkeer van Jonah, die helemaal niet had gedacht ooit terug te komen en toch komt hij terug. Het is ook het teken van Jonah: hij loopt weg en iedereen denkt dat het nooit kan" dat het hopeloos is en dan komt het toch, omdat het langs een heel andere weg moest komen. Op de 25e Kislev gebeurt dit en dan brandt de olie inderdaad acht dagen. Die olie die brandt heeft te maken met terugkeer: iets waarvan je dacht dat het nooit meer hier zou kunnen verschijnen, verschijnt hier toch. Het is een omwenteling, zoals ook de zon zich daar omwendt: nu ben ik ver genoeg gegaan en keer terug. Alles valt dan samen. Dat is niet toevallig, het is de schepping die maakt dat de zon juist zover gaat en dan terugkeert. En juist als dat gebeurt speelt zich dat alles af Het is een toestand waarvan je zegt: het wordt steeds kouder en kouder, verder en verder weg en ineens draait het om, zoals de nacht op een zeker moment omdraait en het weer dag gaat worden. Je dacht dat je dieper en dieper in de ellende zonk, maar dat dacht je maar, de dag komt toch terug. Zo toont dit gebeuren aan dat er een terugkeer is hier, dat er een opnieuw geboren worden is.

 

Copyright © 2024 Academie voor de Hebreeuwse Bijbel en de Hebreeuwse Taal.