ACADEMIE VOOR DE HEBREEUWSE BIJBEL EN DE HEBREEUWSE TAAL

F. Weinreb — Collaboratie en Verzet 1940-1945

Een poging tot ontmythologisering.

Deel III: Eindspel

 

HOOFDSTUK 112 

 

De trein, ja, die bestond ook nog. En natuurlijk wilde iedereen dat die trein zo snel mogelijk de stoomfluit van het vertrek zou laten horen. Ook de ingeschrevenen, hoe gering in aantal deze gemengd-gehuwde deelnemers ook waren. Ik had, om onvoorzien melden te voorkomen, laten verluiden, dat alles pas geldig werd, zodra de formulieren 'gestempeld' waren. Dat stempelen werd een magisch iets. Misschien wel dat de mensen, in herinnering aan het keizerlijke zegel, zoveel om stempels geven. Vooral die 'vogel', zoals men de Duitse adelaar noemde, moest op de papieren voorkomen. En dat stempelen, dat ik eerst voor het einde van het jaar in uitzicht had gesteld, liet ik nu, zoals dat bij een goede en degelijke administratie behoort, steeds met een deftige smoes uitstellen. Nu eens was General-Oberst von Kleist aan het front, - die arme onwetende, - dan weer was er nog geen goede regeling met de geallieerden, enfin, het stempelen bleef uit. Ik had niet eens een stempel en het was goed zo.  

            Vervelend was echter, dat nu door ingeschrevenen bij de S.D. werd gevraagd, wanneer dat stempel nu wel kwam. Men vroeg het soms zelf, meestal echter via de advocaat, die dan weer een 'zaakje' had. De S.D. wist niets van dat stempel-gezeur van mij, begreep er echter voldoende van, dat het weer zoiets ondoorgrondelijks van mij was. Holman was ditmaal degeen die mij alarmeerde. 

            'Wat is toch dat gezeur om een stempel op de inschrijfformulieren? Waar is dat goed voor? Daar weten wij niets van af.'  

            Ik herstel me vlug.  

            'Ik vind het nodig, dat de mensen vlak voor het slot nog eens komen of althans hun tussenpersonen. Om na te ga of alles nog aanwezig is en of de gegevens kloppen. De periode is anders te lang, ik moet overzicht~ houden.'  

            'Nou ja, je doet maar. Maar er worden steeds meer mensen kregelig over jou, ze zoeken nou achter alles wat. Men denkt dat je opzettelijk traineert, omdat de oorlog naar z'n eind loopt. Doe me een plezier en speel met mij tenminste open kaart. Ik heb altijd aan jouw kant gestaan, dat weet je, ik vind je verdomd sympathiek. Maar je moet nou langzamerhand oppassen.'   

            Ik zei maar verder niets, want ik begreep, dat het nu allemaal aan het uitkomen was, dat het nu echt erom ging hoelang men nog hoopte met mij een goed deel van de buit te kunnen binnenhalen. Men zou mij nu natuurlijk heel streng onder controle houden.  

            Het cumuleerde wel. Ik zag het haast met een zekere wellust aan; wellust van de ondergang. Vooruit dan maar, zei ik, als er weer iets dreigends de kop opstak, het kan me nou ook niets meer schelen; ik doe het mijne en als dat het antwoord is, goed, dan moet het wel zo zijn. Het kome nu maar; weglopen kan ik nu niet. Je weet nooit, je kunt net een dag of een week te vroeg weglopen, hield ik mij voor. Ik moet nu wachten. Goed, ik word nu dus zwaar beschoten, zoals dat in militaire termen heet. Ik ben bang en toch kan ik er niet vandoor.  

            Het was griezelig, alles zo klaar te hebben voor een vlucht en toch niet te gaan. Het leek wel een tarten van het noodlot. Via de Birnbaums waren contacten gelegd en ik kon na een telefonische waarschuwing mijnerzijds, binnen een paar uur tegenbericht ontvangen en naar Amersfoort vertrekken met mijn gezin. Ja, dat was goed geregeld, hield ik mij voor. Met een zekere trots van de routinier. Ik kende het klappen van de zweep.   

            Het cumuleerde en ik bleef. Want omstreeks 15 januari werd Frau Fey acuut. Ik vertelde al, hoe zij door haar 'medewerking' in de zaak-Slingeman kregelig werd omdat ik haar niet meteen met een België-reis honoreerde; hoe zij ook het gevoel kreeg, dat ik haar alleen maar gebruikte. Zelfs die Jood gaf niets om haar. Ik voelde dat haar vijandschap nog wel eens het gevaarlijkste van alles zou kunnen worden. En nu brak ook een andere affaire welke ik via haar had opgezet, uit elkaar.   

            Met Frau Fey liep sedert december namelijk nog een andere zaak. Ik kan het er hier maar kort over hebben, omdat anders ook al over dit punt een apart boek, een uiterst boeiende detectiveroman, geschreven zou kunnen worden. Deze andere zaak was uit een gesprek met Holman en Scheef gegroeid, in de dagen van weleer, tijdens de oude glorie, toen alles nog rozegeur en maneschijn was, toen België met volle teugen genoten werd, toen de diamanten aan de horizon schitterden. Ergens in begin december zitten wij op Windekind te keuvelen. Gebakjes, - heette die bakker niet Weesenbeek of iets dergelijks? - werden bij de koffie geknabbeld, Scheef heeft een snor van room. Daar komt Postman binnen. Postman is dat wat men V-man noemde; dat is een afkorting voor Vertrauens-Mann, en men sprak het als Vau-Mann uit. In normale taal wil dat zeggen: provocateur, verklikker, spion, van de politie. Ik had die naam Postman al van Ritmeester gehoord, ook van Drenth. In beide gevallen had hij de rol vervuld van de helpende illegaal om tenslotte, als hij voldoende was binnengedrongen, de mensen aan de S.D. uit te leveren. Het gekke is, dat zo'n man met dat spel kon voortgaan, dat men niet voor hem waarschuwde, dat hij blijkbaar door bepaalde groepen van de illegaliteit niet doorzien werd. Natuurlijk zal bij hier en daar zijn naam hebben veranderd, bij Ritmeester b.v. heette hij Bos, maar dat naam veranderen zei in die tijd niets. Bij illegale contacten kende je praktisch nooit de naam van de ander. Behalve dan in mijn geval, omdat ik als legale generaals-bezitter illegaal moest werken, en ik dus wel mijn naam en adres bekend moest laten blijven.  

            Ik had die man, een kerel met een wat grof gezicht, omstreeks dertig jaar naar mijn schatting, al eens eerder door Windekind zien lopen, maar ik nam toen aan, dat het een mij onbekende Hollandse SD. er was. Pas toen ik op Windekind was om de reis met Koch naar Westerbork te bespreken, vertelde Holman mij dat deze man Postman heette en V-man van Windekind was. Ik nam het ter kennis, eigenlijk zonder verder na te denken; ik was toen te vol van de gedachte mijn gezin uit Westerbork weg te krijgen. En mijn bezigheden lagen geheel ergens anders dan het jachtterrein van Postman. Ik zou hem wel niet ontmoeten, dacht ik.  

            Nu komt echter Postman binnen. Scheef gebaart hem, met volle mond, dat hij weer moet gaan. Postman kijkt even vragend rond, werpt een vernietigende blik op mij, en zegt dan:  

            'Ik heb zaken te bespreken. Kan die Jood niet buiten wachten?'  

            Als door de ratten gebeten springen Holman en Scheef op. Stel je voor, daar wordt de diamant-mijn beledigd.  

            'Vuile pooier, sodemieter op. Wacht jij maar beneden tot ik je roep.'  

            Postman begrijpt de situatie nog steeds niet. Kennelijk is hij over mij niet ingelicht.

            'Maar er zijn zaken te doen, zeg ik; en nu moet ik opschieten, want er zijn kapers op de kust; ik geloof dat Soldaat ook al wat ruikt in die hoek. Vijf minuutjes maar. Maar ik kan niets bespreken als die Jood erbij zit.'  

            Holman is opgestaan en duwt Postman nu de deur weer uit.  

            'Die rotzaakjes van jou kunnen wachten. We hebben hier een belangrijke conferentie en in het vervolg laat je je eerst aanmelden.'  

            Postman vertrekt met een stomverbaasd gezicht. En nu krijg ik wat nadere uitleg, met volle taartjesmonden gegeven. Postman komt steeds niet zogenaamde belangrijke zaken aandragen, maar meestal loont het niet. Bovendien perst die kerel eerst alle geld uit de Joden, zodat men ze praktisch kaal krijgt. Andere bronnen leveren veel meer op, beweert Holman.* Scheef doet ineens wat gedistantieerd; hij voelt dat het niet past tegenover mij zo over arrestaties van Joden te praten. Holman merkt dat in zijn zaken-enthousiasme niet zo gauw.

 

* Postmans einde was tenslotte vrij dramatisch. Ik hoorde er pas na de oorlog van. Hij moet ergens tegen midden '44 tegen de lamp zijn gelopen met zijn afpersingen. Het ging blijkbaar zelfs de S.D. te ver. Of wel hij graaide te veel weg dat de S.D. hem niet meer gunde; ofwel hij werd het slachtoffer van de moordende concurrentie tussen de afdelingen. In ieder geval schijnt hij op last van Fischer te zijn gearresteerd. Hij zat in het Oranje-hotel, als een der niet verder te definiëren oorlogsslachtoffers. En toen op een dag een aantal personen werd benodigd om als represaille te dienen, plukten de Duitsers allerlei lieden die daar zo maar zaten. Tegen het einde van de oorlog gooiden de Duitsers er nog veel meer met de pet naar, dan in de eerdere stadia. En alles werd nog veel wilder en wreder; aan beide kanten. En bij dat plukken van represaillemateriaal, werd Postman meegeplukt. En daardoor eindigde hij het leven op nogal paradoxale wijze, nl. als een der gefusilleerden van de fusillade aan de Parallelweg, even rechts van het Hollands Spoorstation in Den Haag. Er is een plaquette op die plaats aangebracht. Ik weet niet wat er op staat. Want sedert ik wist dat Postman onder die gefusilleerden was, heb ik niet naar die plaquette kunnen kijken. Wie weet, is hij ergens vermeld als een der onschuldige, dappere slachtoffers van het wrede Nazi-bewind. Misschien wist men wie Postman was en heeft men zijn naam weggelaten. Ik weet uiteraard niet, wie de anderen waren. Er zat een nogal gemengd gezelschap; heel goeden, dapperen, helden, en zwarthandelaars, pechvogels, schurken. Postman zal wel nooit gedroomd hebben van zulk een einde.

 

 

            Ik haak echter in, want ik voel dat ik nu misschien iets meer over de wijze waarop deze mensen Joden vangen, te weten kan komen. Ik vraag nu, met wat waardige nadruk, of men bij de S.D. een duidelijk inzicht heeft in de wijze waarop ondergedoken Joden vastlopen. Ik grap er wat bij: 'Die paar duizend die jullie van mij krijgen, dat is natuurlijk buiten dat alles om. Maar jullie zeiden al eens, dat het anders door jullie eigen activiteiten niet zo gemakkelijk ging.'   

            Er ontspint zich nu een levendige discussie over de wegen waarop Joden vastlopen. Holman en Scheef denken, dat de V-mannen in het algemeen niet zo heel veel betekenen; het zijn meest ook rauwe, gemene kerels, die het alleen om het geld doen; niet het geld dat zij er van de S.D. voor krijgen, want dat is maar een schijntje, hoor ik nu, maar het geld dat zij voordien al uit de Joden hebben geperst of dat zij met de 'gastheren' delen voor ze de zaak laten vastlopen. Men kan daar moeilijk achterkomen, omdat de gearresteerde Joden niets durven zeggen, of omdat de anderen het toch loochenen en dan heet het dat de Ariër de waarheid spreekt en nimmer de Jood. Ik denk aan de tragedies waarvan ik gehoord heb van verschillende opgepakte onderduikers, aan de plundering, verkrachting, aan de moord zelfs en ik wil nu van de situatie gebruik maken; ik voel dat de conjunctuur nu gunstig is. Men heeft hoge verwachtingen van mij; het is nog begin december.  

            Nu lok ik ze uit de tent, ik plaag ze er een beetje mee, dat ze dus eigenlijk niet eens goed weten waar de mensen die zij gevangen hebben vandaan komen. Als de V-mannen het dus niet zijn, wie dan wel?  

            'Verraad,' zegt Scheef, 'gewoon verraad. Van buren, van kinnesinne, anonieme, openlijke, bedekte brieven, telefoontjes zelfs soms.' 

            'En de gewone politie levert ze bij bosjes,' vult Holman aan, 'en die krijgen het ook van aangiften. De straatpolitie of de recherche brengt maar een schijntje op. Maar ze krijgen ze daar ook door verraad en dan moeten ze ze natuurlijk aan ons afleveren. We hebben soms niet eens mannen genoeg om het allemaal af te werken en op te halen; wij niet en de gewone politie niet.'  

            'Maar komt dat verraad dan spontaan? Uit welke kringen komt het?' wil ik weten. 

            'Ja, daarvoor zou je eigenlijk studie moeten maken van alle dossiers. Dan weet je meteen ook in hoeverre die V-mannen wat opleveren. In de afsluitstukken komt altijd de directe aanleiding voor de arrestatie voor en ook de indirecte, als die er ook is. 

            Holman praat alsof hij hardop denkt. Ineens wendt hij zich tot mij.  

            'Zeg, dat zou wel iets voor jou kunnen zijn. Jij staat al goed aangeschreven bij de hoge pieten, ze zijn weg van je geleerde rapport; als we nou nog eens een heel goeie indruk willen maken, dan moest jij eens zo'n echt statistisch onderzoek afleveren van die dingen waar we nou over praten. Dat kan alleen maar goed voor ons zijn, des te minder letten ze op ons als het om de verdeling gaat, des te meer laten ze aan ons over. Als ik dat nou eens over Koch laat spelen, die is toch ook al weg van jouw knapheid. Zie je er wat in?'  

            Holman kan gedachten lezen, concludeer ik. Want precies hetzelfde zat ik net af te wegen. Of heb ik hypnotische invloed op Holman? Is hij, als ik met hem bezig ben, ook al een Golem van mij? Vorig jaar om die tijd was ik bezig met mijn Golem Kotte. Nee, dank je wel, geen Golem Holman; deze man is mij helemaal vreemd, hij doet dingen, waar ik niet eens aan durf te denken. Maar wat wist ik van Kottes verdere leven? 'Meneer, als u het wist, ging u huilen,' zei Kotte. Wat zat dáár achter? Ik heb het nooit verder durven vragen. En nu spreekt Holman ineens letterlijk mijn gedachten uit. Alleen had ik het niet gewaagd, het zo te formuleren.  

            Ik keek daarom, omdat dat zo hoort, eerst nog wat bedenkelijk. Wat was dat voor materiaal, was het wel geschikt voor statistische bewerking? Was het aantal voldoende om gefundeerde conclusies te kunnen trekken? Ik deed, alsof het alleen maar deze bezwaren waren en dat het vanzelfsprekend was, dat ik toegang kreeg tot al het materiaal. En al pratende ontwikkelde ik gedachtengangen betreffende het resultaat van zulk een studie. Ja, statistisch, wetenschappelijk, zou ik het wel kunnen, was ik misschien een der heel weinigen die het kon, overdreef ik. Ik gooide er geleerde termen tussendoor; correlatie-analyse, regressie-coëfficiënten. En de ogen van Holman en Scheef glinsterden. Hadden ze daar niet even een super-geleerde medewerker? Zo iemand kon geen enkele andere Dienststelle vinden.  

            'Jij bent voor professor in de wieg gelegd,' profeteerde Holman. 'Laat mij dat in orde maken; ik zal zien dat jij de opdracht krijgt daarover een rapport uit te brengen. Over de bronnen waaruit onze arrestaties gevoed worden. We slaan er een prima figuur mee. Jij maakt een geleerd rapport, zoals jij dat zo goed kunt en wij hebben weer een hoop streepjes voor. Zo'n rapport kan voor Koch zelfs promotie betekenen of een onderscheiding.'   

            Ik was brandend nieuwsgierig naar die bronnen. Mijnentwege kregen zij een rapport, dat had alleen maar geleerde waarde. Bovendien kon ik de resultaten wel dusdanig verdraaien, dat ze toch niet wisten wat nu eigenlijk hun belangrijkste bronnen waren.  

            Een week later kwam het tweetal mij enthousiast vertellen dat hun plan zeer werd gewaardeerd. Men vond het nuttig, dat ik ook eens op mijn studiegebied wat leverde. 'Zoiets kan je in Theresienstadt nog heel goed te pas komen, als je toch niet met ons mee wilt naar Zwitserland,' meende Holman. De bedoeling was nu, dat ik, onder streng toezicht, alle op arrestaties van Joden betrekking hebbende dossiers, die zich op het betreffende archief op het Binnenhof bevonden en die dus alle reeds afgesloten waren, zou mogen bekijken om vast te stellen langs welke wegen deze gearresteerden in handen van de Duitsers waren gevallen. De resultaten van mijn onderzoek, dat streng vertrouwelijk was, zou ik in een alweer strikt vertrouwelijk rapport, statistisch bewerkt en geïnterpreteerd, moeten afleveren; via de Hauptscharführer Koch aan de Obersturmbannführer (het kan zijn dat Zöpf inmiddels in rang was gepromoveerd); ik mocht met niemand over de aard van mijn werk spreken. En het rapport mocht ook alleen geschreven worden in die betreffende ruimte op het Binnenhof; de blaadjes zouden geteld worden; ik mocht er niets van mee naar buiten nemen. Want alles was 'geheime Sache', Reichsgeheimnis. Men verwachtte dat het rapport klaar kwam in de dagen van het vertrek van de zgn. Austausch-trein. Ik moest er maar zó lang aan werken dat het dan net klaar was. Vaag begreep ik toen al, dat de maker van het rapport als kenner van dergelijke 'Geheimnisse' tegelijk met het afgeven van het rapport zou dienen te verdwijnen. Verdwijnen dan in de zin van definitief en afdoende. Ik begreep dat voldoende duidelijk om te beseffen, dat ik nooit een rapport zou mogen afgeven, dat ik überhaupt met deze affaire uiterst voorzichtig moest omspringen. Maar de mogelijkheid om iets echt te kunnen zien van deze bronnen van het kwaad, leek mij te aanlokkelijk. Het was toen in december nog de periode van de mij in de schoot vallende successen en het avontuur lokte mij wel. Ik stemde dus geleerd-voldaan toe. Om niet te veel Arische ogen te kwetsen, was besloten, dat ik buiten de gewone kantooruren zou werken. Ik kreeg een aparte kaart, waarop vermeld was dat ik toegang had tot het gebouw aan het Binnenhof en dat ik in kamer zoveel, mocht vertoeven. Als ik het nodig achtte, mocht ik ook de hele nacht doorwerken, als ik maar tijdig weer weg was, vanwege de Arische gevoeligheid. Het leek echt haast op een griezelfilm. 

            Ik was veel te benieuwd naar die dossiers om het werk lang uit te stellen. Reeds de volgende dag begaf ik mij naar het Binnenhof. Ik had er, zoals was verlangd, tijdig telefonisch melding van gemaakt. Om zeven uur 's avonds betrad ik het gebouw; toch wel enigszins angstig weer. Al die veiligheidsmaatregelen; alsof ik de kern van alle oorlogsgeheimen benaderde. Terwijl ik door een zwijgende S.S.-er naar de betreffende kamer, op de eerste verdieping rechts, nogal achter in de gang, een deur aan de linkerzijde, werd gebracht, door de duistere hal en het wat duistere trapportaal, zag ik mij weer zitten, die eerste oorlogsnacht, met het boek van Rauschning, 'Gespräche mit Hitler' en ik las weer die ongeloofwaardige stukken over Hitlers bezetenheid tegen de Joden, die onbegrijpelijke bezetenheid. Was voor die gekken niet alles wat met die jacht op Joden te maken had, met de vernietiging van Joden, het allerheiligste oorlogsdoel? Was men niet ook tijdens de zwaarste oorlogsvoering bezig Joden-transporten te organiseren, haalde men zich niet de haat en het verzet van velen op zijn hals door deze dwaze Joden-maatregelen? Was het niet veel beter en nuttiger geweest de Joden daar waar zij woonden, in te schakelen in oorlogsindustrieën, die toch overal nog bloeiden? Ik rilde op die tocht, de S.S.-er gaf geluiden van krakend leer. Het leek alsof die man geheel van leer was gemaakt. Hij had geen woord gesproken.  

            In de kamer, duidelijk géén archiefruimte, was een magere, blonde, lange juffrouw. Een soort Gretchen-mummie. Ik schat dat ze een jaar of 45 was en de indruk wilde wekken nog een bakvis te zijn. De S.S.-er posteerde zich aan de deur, binnen. De juffrouw zei, dat ik haar niet dichter dan op 3 meter afstand mocht benaderen. Verder zei zij, dat daar, en zij wees op een vrij lange plank, rechts achter in de kamer, een heel aantal dossiers lag, waarvan zij mij er steeds een zou geven. Als ik dat bekeken had, kreeg ik een volgend, enz. Ik kreeg 50 vel papier, genummerd; daarop moest ik mijn aantekeningen en berekeningen maken. Het papier bleef daar. De volgende keer kreeg ik mijn papieren weer voor verder werk. Zelf moest ik alles wat ik aan papier had, afgeven. Ik had niets, want ik had al op zoiets gerekend.  

            Van nu af, werd er ijverig gezwegen. Ik kreeg één dossier. Nogal dun. Laat ik me maar eerst eens oriënteren, redeneerde ik. Later zien we wel. Ik vloog het door. Onbegonnen werk, om al die gecompliceerde processen-verbaal te lezen. Ik vroeg, te midden van dat zwijgen, hoeveel dossiers er in totaal waren om te bekijken.  

            'Mehrere tausend. Zumindest 3000, vielleicht bekommen Sie wohl 5000 oder 7000.'   

            Ik knik. Dat valt zo niet door te werken. Mummie-Gretchen voelt mijn dilemma. Zij zegt, dat voorin ieder dossier een blad behoort te liggen met een korte samenvatting en dat daaruit de bron ook meteen blijkt. Zij zelf heeft aan het tot stand komen van die bladen meegewerkt. Ik kijk; er is niets voorin. Gretchen kijkt van tenminste 3 meter afstand benieuwd mee. Zij fluistert: 'Es muss da sein. Vielleicht liegt es am Schluss.' Ik kijk en vind weer niets. Nu overtreedt Gretchen de regels der Rassen-Reinheit en komt achter mijn stoel staan. Zij bladert zenuwachtig in het dossier, maar zij vindt niets. Lekkere rommel ook hier, constateer ik vol genoegdoening. Maar Gretchen vindt een smoes voor het niet-vinden van haar samenvattingsblaadje. In dat dossier ligt een brief die alles verklaart, zegt zij, nogal onlogisch i.v.m. haar vorige orde-mededeling. Zij houdt haar spichtige vinger op een beschreven blocnotevel. Ik lees. En ik lees voor het eerst hoe mensen om niets en nog eens niets, andere mensen aan het ongeluk prijs geven, aan de dood. Omdat het het eerste geval is, maakte het een heel aparte indruk op mij, een onvergetelijke. Hoewel ik ook van de meeste andere gevallen bijna fotografisch alles nog voor mij zie. Het was te indrukwekkend, het was te eenmalig. Rauschning spookte met zijn Hitler-gesprekken nog bij mij rond. Waar kwam die toch ineens vandaan? Was het die zwijgende monumentale S.S.-er?   

            En daar las ik, ik geef het niet woordelijk weer, hoewel ik het zou kunnen, zo ongeveer het volgende: 'Hoogmogende Autoriteiten. Aangezien Gij door God zijt ingezet en ik als gelovig en belijdend christen aan de inzettingen Gods dienst verschuldigd ben, haast ik mij u mede te delen dat bij de familie De Vries (deze naam verzin ik nu) in onze straat op nummero 238 (door mij nu zo gezet), zich tegen uw verordening, welke als verordening der Overheid Gods Verordening is, vijf Joden bevinden. Als Godsmoordenaars en als besmeurders van onze christelijke reinheid dienen zij hun gerechte straf te ondergaan. Ik wil u er mede opmerkzaam op maken, dat deze bovengenoemde De Vries vele zwarte goederen heeft opgeslagen. Ik weet dit omdat ik hetzelfde bedrijf uitoefen, te weten de groente- en kolenhandel. Deze De Vries verdient sluiting van zijn bedrijf en een langdurige gevangenschap, om hem te leren zich aan de Verordeningen der door God ingezette autoriteiten te houden. Ik geef u deze melding zonder verlangen naar loon, daar mijn loon voor deze Gode welgevallige medewerking aan de taak der door God ingezette Overheden mij in de hemel toekomt.'   

            Ik las het briefje nog eens over. Goede schoolhand, zelfs wat pedantisch, eigenlijk zelfs een soort schoonschrift. Ik zag de man voor mij. Aarts-Farizeeër, stuk slijm, produkt van enige eeuwen huichelarij en leugenachtig leven. Het was hem natuurlijk om het elimineren van die concurrent te doen. De Joden waren de gerede aanleiding.  

            Gretchen wees mij nu een klein briefje, met korte aantekeningen. Zij excuseerde zich dat de door haar aangekondigde en vereiste samenvatting ontbrak. Maar zei zij, men kon het uit dat kleine briefje ook aflezen. Daar stond op, dat de 5 Joden gearresteerd waren en op die en die datum waren afgeleverd aan het Polizeigefängnis om vandaar uit als Sträflinge verder te worden gezonden. Daarmee hield merkwaardigerwijs het vervolgen van het lot der Joden in het dossier op. Ik begreep nu, dat Westerbork daarna van alles met deze mensen kon doen; ze zelfs eventueel vrijlaten. Want voor dat dossier waren ze afgehandeld. 

            De over mij nu heen gebogen mummie stonk naar een verbinding tussen zweet, poeder en parfum. Het paste bij het stukje burgercultuur, cultuur der braven, dat ik nu las. Het briefje vermeldde ook, dat bij de zgn. De Vries allerlei goederen in beslag waren genomen, dat men hem 2 dagen had vastgehouden en toen weer naar huis had gezonden. Gelukkig, onze verrader had op dat punt zijn zin niet gekregen. Ik denk dat de Duitser, die het geval behandeld heeft, de zaak door heeft gehad. De Joden moest hij wel arresteren. Befehl ist Befehl. De goederen die zwart waren pikte hij idem in. Maar de concurrent liet hij voortbestaan.   

            Ineens brandde het in me. Verdikkie nog an toe, ik moet hier vrij kunnen werken. Al is het alleen maar, dat er één getuige is van al die smerigheid, dan is dat al voldoende. Ik zal dat alles lezen, en ik zal het meedragen, voor altijd, ik zal dat weten. Ik voelde ineens wat bedoeld wordt als de Bijbel zegt, dat God neerdaalt naar de aarde om eens te kijken naar al het kwaad dat daar verricht wordt, of dat echt wel zo was met dat kwaad. Ik wil dat nu ook eens weten en ik wil dat ook wel eens zien.  

            Ik lees nog vluchtig de andere pagina's. De afwerking van de zaak. Maar er is zo geen beginnen aan voor één mens. Ik kan hier niet elke avond zitten. En ik weet, dat ik nu best eens opstandig mag zijn, dat ik mij, met mijn grote diamanten- en treinenplan, best wat mag laten gelden. Ik sta op, Gretchen deinst terug op haar 3 meter afstand. 

            'Das geht so nicht. Ich muss frei über alle diese Akten verfügen können. Sonst kann ich meine Arbeit nicht machen. Ich nehme nichts fort; man kann das doch kontrollieren? Das sind doch alles alte Sachen. Das da aus '42. Wem schadet man damit.'  

            Het zwijgen is verbroken en er is nu beraad. Men heeft zijn orders. Goed, zeg ik, bel dan de Hauptscharführer Koch op. Vindt uit, waar hij nu is. Begin maar met Windekind. Ik weet zeker, dat ik met al die dossiers tegelijk mag werken, mag bladeren, vergelijken, etc., etc.  

            Men vindt die opspelende brutale Jood wel vreemd, maar men doet wat ik vraag. Koch is niet meer op Windekind, maar wel is er Frau Fey. Die werkt zeker over. Frau Fey blijkt van de situatie af te weten. Ik merk aan de reacties dat zij over mij opschept. Ineens krijg ik een ingeving: 'Vielleicht bitten Sie Frau Fey her zu kommen; die könnte mir gut helfen.' Men kijkt nog verbaasder, maar Frau Fey krijgt de boodschap en komt. Toch een avontuur, denkt zij.  

            En met Frau Fey verandert er nu veel. Men ziet, dat ik blijkbaar toch wel een speciaal soort Jood ben. Zelfs de krakende S.S.-er heeft nu een glimlach. Het drietal raakt aan de praat en ik stapel zonder nog iets te vragen dossiers voor mij op. En ik lees. Inderdaad, de meeste dossiers hebben een samenvatting voorin of ergens midden of achterin. Vooral interessant is, dat de aanleiding tot de arrestatie, een brief, of een bericht van een Nederlands politiebureau, of een notitie over een telefoongesprek met aangifte van het verraad, bijna overal, en meestal ergens voorin te vinden is. En ik begin met vooral dat alvast te lezen. Niemand heeft meer belangstelling voor mij. De S.S.-er is wat verlegen met de zich duidelijk aanbiedende Frau Fey. Maar de waarheid moet gezegd worden: tegenover die mummie is Frau Fey nog een vers lijk. 

            Ik weet dat mijn oren nu gloeien. Ik constateer, dat ik dat verschijnsel bij mezelf niet ken. Maar ze gloeien. In mijn hoofd is het alsof de boel er op springen staat. Toch voel ik me nu gezond, sterk zelfs.  

            Ik lees de brief van een man, die graag zijn fiets en die van zijn vrouw wil terug hebben. Die schijnen dus om de een of andere onbekende reden in beslag genomen te zijn. Hij biedt er vijf, ja, alweer vijf, ik kan er niets aan doen, Joden voor aan. Hij zal het zeggen als de beide fietsen terugkomen. Zoiets van gelijk oversteken. Uit de aantekeningen blijkt, dat de handel is doorgegaan. De vijf Joden hadden op één adres gezeten, 2 grootouders, 2 ouders en de dochter van 20. Verkocht voor twee fietsen. Jammer dat deze fietsen-afhankelijke in zijn brief niets over God of het christendom vermeldde. Misschien heeft die man vandaag wel een Mercedes en een Jaguar; ik denk het haast wel. Ik zou het zelfs kunnen nagaan als ik wilde; want ik heb zijn naam nog. Ik denk dat hij nu wel 2 auto's heeft. En dan hangt hij gelijk Judas.  

            Daar was die brief van de vrouw van een gijzelaar; haar man zat in Michielsgestel. Vooraanstaand man, mijn ogen knipperden even. Mevrouw smeekte in zeer goed Duits, - vergeet niet, deze lieden behoren tot de beschaafde kringen, - of haar man weer eens voor een weekend thuis mocht komen. De kinderen verlangden erg ernaar om hem weer eens te zien. Zij wilde haar loyaliteit met de bezetter tonen en zij vertrouwde erop, dat men dan haar verlangen zou beantwoorden. Daar en daar zaten twee Joden; was dat geen demonstratie van loyaliteit? Meneer kwam thuis, de Joden gingen naar Westerbork en verder. De aantekening vermeldde, dat men die dame nog eens goed moest uit melken, omdat zij beslist wel meer Joden wist te zitten. Maar dit dossier zweeg over de verdere gevolgen. Twee dagen thuis voor levering van twee Joden. Ik weet niet wat verheffender is: twee fietsen of twee dagen thuis. Na de 'bevrijding' in '45, was meneer zo het een en ander in Nederland. Uit de stukken bleek, dat hij van de prijs wist en dat hij die billijkte. 

            En daar had je die advocate met die opvallende Germaanse naam. Die leverde Joden als prijs voor bevrijding of bevoordeling van haar Arische cliënten. Die zaten soms voor kleinigheden en zouden toch wel gauw vrij komen. Advocaten willen echter de naam hebben succesvol te zijn. Zoals een voetballer graag goals maakt. En die dame wist nogal wat Joden te zitten. Later, toen ik eens op, onderzoek naar deze dame uitging, bleek, dat zij Joden hielp. In hun onderduik. Zij had dus echt de keus. Zoals een kok, die uit de kippenren deze of die kip pakt om de maaltijd te bereiden. Deze dame maakte later zelfs furore als grote illegale werkster. Nou ja, die 12 à 15 Joden, die zij als zakelijke transactie geleverd had, wat tellen die bij de tienduizenden die toch al waren gegaan. Zo denkt zij misschien. Maar zij denkt niet alleen; ik wist ook en ik kende de namen, ik las van de arrestaties. En ik wist, wie en wat er tegenover stond. 

            De directeur van een groot bedrijf dreigde medewerkers te verliezen. Zij hadden in dronken overmoed dingen gezegd, die de Duitsers niet aardig vonden. Ze zaten nu in Rotterdam vast. De directeur doet ook zaken; ook hij weet Joden te zitten; bij bekent zelfs dat hij ze wel eens met bonnen had geholpen. De drie Joden, mannen, gaan; de ontnuchterde bleke medewerkers komen. De directeur is ook nu een man in ere. Een geweten heeft hij misschien niet eens. Zo ja, dan zij God hem genadig. 

            Ik kan zo nog vele bladzijden verder gaan, nog wel honderden. Want ik las de geschiedenis van duizenden slachtoffers, ik denk dat het er 3200 ongeveer waren. De meest vreemde gevallen waren erbij. Boeren, burgers en buitenlui fungeerden als aangevers; regenten, patriciërs ook soms; politieagenten, schoolmeesters; ach, alle beroepen waren vertegenwoordigd en alle klassen. Ik kan wel aan het opsommen blijven; de gevallen die ik hier noemde, waren niet eens de meest opvallende. Zij behoorden alleen tot de eerste, welke ik las en daarom schreef ik ze nu ook weer meteen op. En ik vrees, dat door het opsommen van zovele gevallen, de lezer zal afstompen. Tenminste, vele lezers zullen dat. Want ik stompte niet af, ik werd steeds wakkerder en steeds meer geladen. Ik dacht die avond, en ook de verschillende volgende, aan Hitlers demonen. Die leren S.S.-er leek mij wel een symbool.  

            Zo werden mensen uitgeleverd omdat men de buren eens een hak wilde zetten, of omdat die Joden boven zo vaak naar de w.c. moesten 's nachts en het doorspoelen het echtpaar beneden uit de slaap hield. Vaak meldde men zelf zijn Joden aan. Met spijtbetuiging en het verzoek tegenover die Joden niets te laten merken. Vele aantekeningen waren er van telefonische meldingen. Soms anoniem, maar heel veel ook met naam en adres van de opbeller. Een moeder meldde een 'Jodenmeid', omdat die het op haar zoon had voorzien. Ook met verzoek de melding te vernietigen. Maar de S.D. vernietigde niets. Legde melding plus verzoek om vernietiging achter elkaar in het dossier. Zo weet ik nog die meneer met dat mooie briefpapier en deftig briefhoofd, die zo statig meedeelde, dat iedere avond een groep Joden langs zijn villa-tuin liep. Zeker werden zij gelucht, constateerde hij menselijk wijs. Maar het kon een gevaar voor de buurt worden en dus had hij eens opgelet waar ze naar toe gingen. Dat adres gaf hij nu op. Hij vond dat hij hiermede zijn burgerplicht deed. Want anders zouden er misschien represailles op de hele, mooie villabuurt genomen worden. Hij verzocht echter nergens van zijn aanmelding kennis te geven en zijn brief na lezing te vernietigen. De brief lag er netjes. Duitsers houden van orde. Misschien dachten ze toen ook, deze mensen met hun eigen brieven te zijner tijd onder druk te kunnen zetten. Ik ben na de oorlog nog eens bij dat adres gaan kijken. Meneer zat in de tuin te lezen. Nette kerel met levendige kop. Op een tennisbaan, blijkbaar tot het huis behorend, speelden een jongen en een meisje een partijtje, ze speelden zelfs heel goed. Ik liep de weg van die luchtende Joden nog eens na, tot het adres waarheen zij door die brave burger, zijn naam prijkte met titel en al op het tuinhek, waren gevolgd. Ik liep enige keren heen en weer, tot dat die man het merkte en opstond.  

            'Zoekt u iemand?'  

            Beleefde stem. Wat moet ik antwoorden?  

            'Ik neem alleen de omgeving wat op.'  

            De man haalt zijn schouders op. Hij denkt natuurlijk: 'Vreemde vent met die baard.' Dat was in '49. Ik zocht in die tijd vele plaatsen op die mij uit die dossiers bekend waren. Zo maar, om ze te zien, om het nog werkelijker voor me te maken. Maar ik heb met geen van die mensen over de reden van mijn wandelingen daar gesproken, als zij mij eens vroegen of ik er wat zocht. Want het valt soms op, als je zo speurend heen en weer loopt. Ik dacht: nu loop ik daar als een engel van de gerechtigheid en ik kan niets zeggen. Het is beter, dat daarover niets gezegd wordt.  

            Ik bleef die avond tot na het sper-uur van middernacht. De leren S.S.-er begeleidde mij zwijgend naar huis. Hij was bang, dat ik anders moeilijkheden kreeg. Want orde is orde. Nou ja, zwijgend, men vatte het niet al te letterlijk op. In ieder geval zei hij bijna niets en zijn stilte dwong mij ook tot terughoudendheid. Alleen af en toe had hij droge, korte opmerkingen. Ik herinner mij nog alleen, dat hij vroeg of ik 'Schriftkundiger' was en dat ik niet wist of hij grafoloog of wel Bijbelkundige bedoelde en daarom met 'ja' kort en krachtig antwoordde. Je kon voor S.S.-ers beter heel veel zijn dan niets.   

            Het werd al meteen gemakkelijker in die kamer, de volgende keren. En ik vroeg, of ik niet ook overdag kon komen en ook dat mocht. Althans van Gretchen en ik meende mij in geval van nood op haar te kunnen beroepen. Doch ook Frau Fey vond het gezellig om daar te komen. Blijkbaar verwachtte zij op het Binnenhof, met zijn veel grotere Duitse bevolking, ook meer aanspraak te krijgen. Want ook als Koch op het Binnenhof moest zijn, ging zij steevast mee. Zo was mijn indruk althans in die tijd. En zo kon ik steeds vrijer in de 'Akten' snuffelen. Voor het fatsoen maakte ik ook allerlei 'turfjes' en wat berekeningen, om de 50 vel niet onbeschreven te laten. Ik kladde er alle statistische formules op, die ik kende, vanaf die voor de gemiddelden en voor indexcijfers tot de ingewikkeldste toe. Met allerlei gefingeerde cijfers. Wie weet, zijn die velletjes nog aanleiding geweest voor diep onderzoek later.  

            Maar ik kreeg al gauw vat op het voornaamste van die vele honderden dossiers en er groeide al even snel bij mij het plan om de belangrijkste aanklaagbrieven plus tip-notities plus naamlijsten, op de een of andere manier gewoon achterover te drukken. Ik had al gemerkt, dat niemand op mij lette; ik werd niet gefouilleerd, niemand vroeg me zelfs wat ik kwam doen of, als ik wegging, waarheen ik ging. Het enige wat bleef, was dat Gretchen steeds aanwezig was en in het begin vaak ook die leren S.S.-er. Ik herkende hem de volgende keer eerst niet, omdat hij toen 'in burger' dienst deed. Hij leek wat op Jan Kiepura en hij viel op door zijn keurige, duur aandoende kleding. Maar ook die S.S.-er was er niet steeds, vooral niet als ik onverwachts kwam. De kamer was was dan op slot en alleen Gretchen, die met de dag ouder leek, kon de sleutel verkrijgen. Maar Gretchen was een heks en zij lette echt op. Tenminste zij verloor mij niet uit het oog. Ik had al mijn aktentas meegebracht, maar ik zag geen kans stukken daarin te doen verdwijnen.  

            En toen bracht Frau Fey hulp. Ik vroeg haar, of zij geen kans zag die mummie weg te krijgen, dan konden wij gezellig wat praten en na afloop ook eens ergens wat gaan drinken. Het lukte al heel simpel, toen de mummie een soort Weihnachts-Urlaub kreeg, althans voor twee weken verdween. Frau Fey vroeg of zij haar mocht vervangen als toezichthoudster en dat werd blijkbaar toegestaan. En Frau Fey, die geen flauw idee had wat voor werk ik had met die dossiers, kon je van alles wijsmaken. Zij wist alleen dat het streng geheim was, dat er niet over gepraat mocht worden. En zo was ik al heel gauw waar ik heen wilde. Ik kletste urenlang met Frau Fey, ik verzon een nieuwe serie 1001 nachten en toen zei ik verwijtend: 'Das haben wir nun von unserem Plaudern. So komme ich doch niemals mit der Arbeit fertig.'   

            Zij keek dan wat schuldig. En dan voegde ik er nonchalant aan toe:  

            'Wenn ich was Papiere mitnehmen kann, so dass ich zu Hause weiter daran arbeite, dann hole ich es wohl nach. Kein Mensch merkt was, denn nächstes Mal bringe ich sie wieder zurück.'  

            Wist Frau Fey veel. Zij vond het allang goed, vooral als we dan maar meteen vertrokken om ergens wat te gaan drinken. En dan zocht ik uit ieder dossier die papieren bij elkaar, welke ik per se belangrijk vond, ik had ze al alle voorin gelegd, deed alles in mijn tas, totdat die tot aan de grens van barsten toe vol was en ik wandelde, genoeglijk keuvelend met Frau Fey, de trappen af en het gebouw uit; als echte collega's. Overdag was de S.S.-er er nu haast niet meer, en zo keek ook geen derde toe. Ik buitte de tijd, dat Gretchen weg was, goed uit. Want als die terug was, was het spel natuurlijk uit. Tenslotte had ik zo'n 1700 gevallen verdonkeremaand, bij elkaar een dikke 2000 bladen, brieven, velletjes, notities.  

            Natuurlijk bracht ik niets terug. Frau Fey lette ook niet op zulke dingen. Ik geloof dat de diefstal in een 4 of 5 keer gebeurde. De papieren thuis bewaren, had weinig zin. Ik zou eens moeten vluchten, dat stond vast als ik niet al voordien zou worden gearresteerd. Op de vlucht al deze papieren meenemen betekende een enorme belasting. Dus moest ik ze elders onderbrengen tot na de oorlog. Ik dacht in de eerste plaats aan dr. Brandes, in Voorburg. Maar deze man was zo openhartig en eerlijk, dat hij ook in deze tijden zijn mond niet hield, als oud-Duitser op de Nazi's openlijk schold. Nee, je had kans, dat die gearresteerd zou worden of zou moeten vluchten. Dan waren die papieren ook weg. Ik dacht even aan Van Moppes. Nee, hij was tenslotte Jood en als ze bij hem werden gevonden, kostte hem dat zonder meer het leven. Hetzelfde gold voor de Birnbaums. Ook Van der Vlugt was wat te wild met praten, was ook verder Normandie-klant. Ik vond niemand; en ik wilde niemand in gevaar brengen. Want als zoiets gevonden werd, dan was je nog niet jarig. Tenslotte kreeg ik een idee: België! Daar had ik even tevoren een interessante ontmoeting gehad. Vóór de oorlog had ik er een zekere De Rudder leren kennen. Hij was de deskundige voor techniek en landbouw op een Hachshara welke onder leiding stond van mijn zwager Bronner. Men had daartoe een oud 'kasteel', Hulgenrode, gehuurd, in Borsbeek, vlakbij Antwerpen. Ik geloof dat er een dertigtal Duits-Joodse vluchtelingen werkten, in de jaren '37 en '38. Het kasteel moest toen gekocht worden, daarvoor konden niet de benodigde middelen, een 40.000 gulden, bij elkaar gebracht worden, ondanks allerlei mooie beloften van hyperrijke Joden. Ook toen al leerde ik het goede Joodse hart kennen, als het erom ging geld af te staan voor niet al te beroemd-makende dingen. De jongelui vertrokken toen grotendeels naar Palestina, wat alweer hun levensredding betekende. Zij moeten dus deze hardvochtige kapitalisten en mijn pech bij het geldinzamelen dankbaar zijn.  

            De Rudder was vroeger gymnastiekleraar geweest op de Jesoide Toire, de orthodox.joodse lagere en middelbare school in Antwerpen. Hij was een echte, ouderwetse, sappige Vlaming; oud-strijder uit '14­'18, waarover hij vreselijk sterke verhalen vertelde. Ik denk, dat zijn deskundigheid op agrarisch gebied van het Vlaamse platteland kwam, hij leerde gewoon de dagelijkse praktijk aan de jongelui.   

            Ik vroeg me af, waar De Rudder nu wel zou zitten. Je kon nooit weten, zo'n rondborstige Vlaming was altijd goed en ik had vertrouwen in hem. Via mijn schoonzuster vond ik het adres van zijn zuster, ergens bij het Boeckenberg-Park. Zij ontving mij vriendelijk, voedde mij met heerlijk ingelegd fruit en vertelde, dat haar broer nogal ziek in de buurt van Kalmthout, niet ver van de Nederlandse grens, lag. Ik toog erheen en na wat verwarrend gezoek, vond ik hem. Aan het bed zat een boom van een vent, die zich als Jos voorstelde. Toen hij van De Rudder wat over mij had gehoord, bood Jos zich meteen als helper aan, 'voor wat dan ook', zei hij. Hij vertelde toen, dat hij deel uitmaakte van de 'Witte Brigade' - de verzamelnaam voor de Belgische illegaliteit, zo genoemd als tegenstelling tot de 'zwarte' S.S.-ers - en dat ik hem via De Rudder altijd kon bereiken. Als een goede illegaal noemde hij geen naam en van alle verhalen die hij vertelde kon je net niets opmaken over personen of plaatsen. Deze vanzelfsprekende verstandige camouflage beviel mij wel en ik nam mij voor, als er in Brussel behoefte zou bestaan aan een dergelijke helper, deze mogelijkheid uit te buiten.   

            En zo nam ik nu, gewoon in mijn koffer, deze papieren naar België mee. Veiliger kon het niet, daar ik toch in begeleiding van Koch, Holman en Scheef reisde, die alweer genoeglijke francs-dagen tegemoet gingen. Ik was dan ook geen seconde bang en ik liet de galante Holman de zware koffer voor mij sjouwen. 

            De tweede keer in Kalmthout, trof ik De Rudder niet meer aan. Alweer verwarring; ik begreep het Vlaamse rappe gepraat niet goed. Was bij naar Antwerpen terug, of naar een andere plaats, in een andere inrichting? In ieder geval, hier was hij niet en men wist niet wie Jos was. Wat verder weg, in een café in de buurt van het stationnetje, vroeg ik het weer. En daar wist men het wel, vooral nadat ik had verteld van de enorme gestalte van die man. Een hulpvaardige cafébierdrinker bood aan hem op te zoeken. Als ik over een uur terug zou zijn of nog hier, dan zou hij die Jos wel voor me opzoeken. Ik wilde niet met die zware koffer opvallend door het dorp sjouwen, dus bleef ik wachten; het duurde wel 1½ uur, maar Jos kwam; in gezelschap zelfs van twee kameraden. Ook al potige kerels, met verstandige koppen. '  

            Ook Jos wist niet waar De Rudder was gebleven. Even dacht ik zelfs, dat hij gestorven was en dat men het mij niet wilde zeggen Maar Jos begreep wat ik wilde; ik toonde hem wat steekproeven van brieven. Hij schudde het hoofd, gaf de stukken stilzwijgend door aan zijn kameraden, die ook aandachtig lazen en af en toe 'nondeju' bromden en bewonderend naar mij keken.  

            Ik zei, dat het hoogst belangrijk was deze stukken heel zorgvuldig te bewaren, zodat zij na de oorlog ongeschonden weer te voorschijn zouden kunnen komen. Ik toonde ook een lijstje van beroeps-aangevers en V mannen, hetwelk ik door bestudering van al het materiaal had samengesteld. Mijn berekeningen hadden aangetoond, dat slechts een betrekkelijk klein deel der gearresteerde Joden door deze beroepsverraders plus officiële V-lieden was gevangen genomen. Ook viel het mij toen op, dat het aandeel van N.S.B.-ers als tipgevers zo heel gering was, dat althans uit die aangiften niet bleek, dat het N.S.B.-ers waren, terwijl daar waar het wel het geval was, dit speciaal vermeld werd, hetzij in de brief door de schrijver zelf, hetzij uit de aantekeningen over deze aangiften. Ook waren er haast geen tips door Duitsers. Het grootste deel der verraad-gevallen kwam van kleine en grote burgers, van de gewone doorsnee der bevolking; van boze, opgewonden buren, van gewichtigdoeners, van mensen met 'principes', die het niet konden aanzien dat verordeningen van de overheid niet werden opgevolgd, verder van gekken, opscheppers, van concurrenten, van loerders op materiële buit, van gastheren die het beu waren of die bang waren geworden. Ik herinner mij wel nog een brief, waarin een vrouw vertelt dat haar zoon bij de S.S. zat en die zich daardoor geroepen voelde, een Joods echtpaar aan te geven. Voor de rest schat ik, dat bij zo'n 6 à 8 % van de aangiften vermeld was, dat de aangever lid was van de N.S.B. 

            Ik vertelde, dat ik het lijstje van beroeps-aangevers in Holland wel zou laten binnensijpelen bij illegale groepen. Toen echter bleek, dat ik niet één van zulke groepen kende, namen deze mannen, die, zo vlak aan de grens, veel contact met Hollandse groepen hadden, het op zich deze namen plus adressen en functies naar Holland door te geven.  

            Tijdens het gesprek bleek, dat de mannen communisten waren. Het zei ons verder niets, omdat men in die tijd alleen keek naar de bereidheid om tegen de Duitsers te vechten; en men wist al, dat de communisten dat zeer efficiënt en zeer dapper deden. Overigens bleek mij bij dat gesprek afdoende, dat deze mensen hun strijd op zeer rustige en verstandige wijze voerden, onopvallend, er verder niet over pratend. Zij zeiden, niet uit deze streek te komen, doch er nu tijdelijk werk te hebben. Voorzover ik mij herinner kwam Jos uit de omgeving van Hasselt, de ene kameraad uit Turnhout en de ander, geloof ik, ergens uit de buurt van Mechelen. Tenminste, dat zeiden zij zo. Zij beloofden mij, dat de papieren bijzonder safe zouden worden bewaard; hetzij in een kerk, hetzij in een grafkelder. Daar kwam niemand wat zoeken, meende men schaterend.   

            Daar ik slechts een deel van mijn buit had meegebracht, spraken wij datum en tijd voor de volgende keer af; in hetzelfde café. Ook die tweede en daarna een derde keer, liep het goed af. Ik hoorde, dat de papieren inderdaad in een grafkelder in een kerk waren ondergebracht, dat de pastoor ervan wist en ook nog een kapelaan. Afgesproken werd, dat ik mij, zodra de omstandigheden na de oorlog het toelieten, zou melden. Hetzij in dit café, hetzij bij de Witte Brigade of wat daarvoor na de oorlog zou gelden. Typisch is, dat de mannen ook niet veel vroegen over wat ik precies deed. De introductie van De Rudder bleek voldoende. Men vroeg niet en ik vertelde heel summier alleen dat ik de Duitsers nogal op de hak nam en dat vele honderden Joden daarvan profiteerden. 'Dat u wat kunt, blijkt hier wel uit,' zei één der mannen, 'zulke kerels hebben wij nodig. U bent onze kameraad.' En hij wees op de koffer met de papieren en de anderen knikten.  

            Zij brachten mij de laatste keer naar de trein en ik zie ze nog staan, met z'n drieën, rustige, kalme kerels, met wat strenge, maar toch goedige gezichten. Het waren arbeiders, en toch met een doorslaggevende wijsheid, leidertypes, alle drie. Uit de gesprekken bleek een goede belezenheid. Ook gedichten kenden zij en de een citeerde zelfs hele stukken van Alice Nahon en van Rilke.  

            'Als u nu eens niet terugkomt. Het is strijd en u kunt vallen,' vroeg Jos. 'Als u zich een jaar na afloop van de oorlog in Europa niet meldt, kunnen wij de stukken dan in uw zin gebruiken? Voor de strijd om recht en waarheid?'   

            Ik weifel even. Je denkt nooit aan je eigen einde.   

            'Goed; maar dan echt in deze zin, in de meest algemene zin hiervan. En mocht ik later toch terugkomen, dan zijn zij mijn eigendom,' voeg ik er nog aan toe.  

            De trein komt binnen, stoptrein richting Antwerpen. Jos geeft mij een hand, voor de anderen is er geen tijd meer. En dan rijdt de trein en ik zie ze staan, nog een hele poos, die drie naast elkaar, met de petten en met hun jekkers. Ik was opgelucht; nu is alles veilig; zo veilig als het graf, filosofeer ik nog even verder.  

            Intussen kwam Gretchen terug, nog meer vervallen. Ik begon haar langzamerhand op 60 te schatten. Op mijn hoffelijke vraag hoe zij het gehad had antwoordde ze alleen maar: 'Die Juden und die Neger vernichten die Welt. Alle unsere Städte, die ganze Europäische Kultur zerbomben sie. Ein richtiger Arier tut bei so was nicht mit.' Ik stopte het gesprek maar. Want straks kreeg je ook nog Ritualmord en Rassenschande.   

            Gretchen was echter een serieuze werkster, een soort Slottke, en zij vond na ongeveer een week, dat de door mij bewerkte dossiers 'ein Misthaufen' waren. Dat was ten dele ook zeer gerechtvaardigd. Want ik had, om de vermissing van de door mij eruit gehaalde vellen niet zo gauw te laten merken, stukken uit het ene dossier in het andere gelegd en omgekeerd. En dat spel met grote liefde tussen verscheidene honderden dossiers laten spelen. Althans daar, waar mijn ontvreemdingen het nodig maakten. 

            Ik beriep mij op mijn intensieve werk en ik beloofde alles keurig af te leveren aan het slot. Gretchen moest vooral nu niet her-ordenen, want dan bedierf ze mijn werk weer; en mijn werk was 'höchst wichtig', voegde ik er wat dreigend aan toe. 

            Nu kreeg Frau Fey echter de wind van voren. Want zij had moeten opletten en haar toezicht had dus gefaald. Geen mens dacht overigens aan ontvreemding van stukken. Dat kon je niet eens merken door dat consequente stuivertjes-wisselen-spel. En, Fey begon mij nu te verwijten. Zij wist wel dat ik 'Akten' mee naar huis had gehad en zij wist dat, als zij daarover sprak, het hek helemaal van de dam was. Men stelde haar nu voor de chaos verantwoordelijk en men wilde haar ergens hoog op het matje roepen. Ik probeerde haar te troosten, door alle verantwoordelijkheid op mij te nemen en te beloven alles uiterlijk begin februari weer in orde te hebben gebracht. In deze toestand van deining leek het mij beter het Binnenhof maar te mijden. Ik excuseerde mij met 'dienstreizen' naar Westerbork en naar Brussel; hoewel ik toch ook heel veel, zelfs het meest, in Den Haag of elders in Nederland was. Maar ik was bang, dat men mij op het Binnenhof eenvoudig in die kamer zou opsluiten om eerst eens alle dossiers weer netjes in orde te brengen. En dat zou ik niet kunnen; dat zou haast niemand kun­nen. Want afgezien van de honderden ontbrekende stukken lag alles zo door elkaar, dat er echt maanden, althans weken, voor nodig zouden zijn om er enige orde in te krijgen. Maar wel beloofde ik, naar alle kanten, dat ik uiterlijk begin februari alles in orde zou maken, dat er helemaal geen chaos was, dat er systeem was in dat overbrengen naar andere dossiers, dat het te maken had met steekproeven-onderzoek. Via Holman vooral liet ik verder vertellen dat mijn berekeningen al heel ver gevorderd waren en dat mijn rapport tegen midden februari, uiterlijk eind februari, kon worden tegemoet gezien.  

            Men bromde dat het dan goed was, maar dat dat dan ook de uiterste termijn was. Maar Frau Fey had haar gezicht verloren, want hoe was het mogelijk, als zij toekeek, dat ik dan zo maar stukken uit het ene dossier in het andere legde. Een kind kon toch begrijpen, dat dat niet goed was, laat staan een S.D.-secretaresse! Frau Fey werd dan ook vreselijk lastig. Zij smeekte en dreigde; ik moest meteen naar het Binnenhof, en ik moest meteen daar alles in orde brengen. Dat was ik aan haar verplicht; ik had stukken mee naar huis gehad; als dat uitkwam ging zij naar het K.Z. Zij had genoeg van mijn smoesjes dat ik geen tijd had, want ik had tijd zat, en als ik wou, dan had ik tijd. Frau Fey werd gevaarlijk; ik voelde dat iedere dag de bom nu kon barsten; zij was een zenuwcrisis nabij; en wat zij dan allemaal kon uitkramen, dat was niet te overzien. Het hoogtepunt naderde met het komen van de eerste week van februari. Ik had toch beloofd om dan naar het Binnenhof te gaan om de dossiers weer op orde te brengen; en ik ging niet! Wat was dat nou weer? zeurde Frau Fey. Op woensdag, 2 februari, bracht zij mij een brief. Officieel, van de 'Befehlshaber der Sicherheitspolizei und des Sicherheitsdienstes.' Gestempeld met een echt stempel. Ik heette er nota bene nog 'Sehr geehrter Herr!' Alleen het Heil Hitler ontbrak voor de handtekening. Dat was ook te veel geweest. In die brief werd mij, werkelijk heel beleefd, gevraagd mijn studie met wat spoed te beëindigen, daar men de door mij gebruikte dossiers weer elders nodig had en men ook de door mij gebruikte kamer voor andere doeleinden wenste te bezigen. Men stelde voor dat ik uiterlijk 15 februari alles weer zou overdragen en dat ik het rapport uiterlijk 29 februari zou afleveren. Ik liet na lezing de brief aan Frau Fey zien. Zij was helemaal niet gerustgesteld. Als ik op 15 februari alles daar al klaar had moest ik toch echt nu meteen naar het Binnenhof. 'Vielleicht morgen,' troostte ik haar. En zo kon ik nog weer een dagje schuiven. Maar het ging nu toch heel echt spannen. Het kon eenvoudig niet verder. Het kraakte overal. Je kon niet meer ademhalen door de spanning. Maar de Sperre was er nog. En na het transport van 25, januari, met de massa S-gevallen, hing de rest nu toch echt letterlijk aan mijn Sperre. Ik kon niet weg. Vreselijke dagen, die eerste week van februari. Ieder moment verwachtte ik de arrestatie. Maar de Sperre was er nog. 

            Het heeft niet zo heel lang meer geduurd; het kon ook niet meer anders. Ik had toen soms het gevoel, dat ik een kinderballon aan het opblazen was, steeds groter werd hij en ik verbaasde mij, dat er nog geen explosie was. Maar op 7 februari was het dan zover; al enige dagen eerder stortte alles in en alleen, - het klinkt ongelooflijk, maar toch is het zo, - alleen om 'administratieve, hiërarchische redenen' werd ik in dat weekend van chaos en paniek, niet gearresteerd. Er was even, ik vertel het nog, een 'administratieve verlamming' en de arrestatie, de zo logische arrestatie werd, door dat weekend vooral, vertraagd. Zo’n zaterdag-zondag is soms toch wel heel goed.  

            Toen ik dan weg was, met achterlating van alles, - voor mij of anderen bezwarends vernietigde ik altijd meteen, zodat ik niet eens hoefde rond te kijken of er soms nog wat lag, - had ik net iets te veel achtergelaten. Misschien was dat het gevolg van de humoristische wraak van de geschiedenis op mijn perfecte precisie. De geschiedenis wilde mij blijkbaar leren, dat al ben je nóg zo precies, je op één puntje althans vatbaar bent voor de grillen van het toeval, dat die perfecte orde niet wordt toegelaten. Wat was er nl. gebeurd? Bij het overbrengen naar België van de verraad- en aangiftebrieven en stukken had ik om de koffer, - papier weegt nogal wat, - niet al te zwaar en daardoor opvallend te maken, thuis nog eens een tweede schifting toegepast en alleen het allerbelangrijkste naar België meegenomen. De andere papieren had ik thuis dan vernietigd. Want terugbrengen had weer te gevaarlijk kunnen zijn bij een fouillering. Je kon nooit weten of men niet toch eens in mijn tas zou willen kijken. Een aantal twijfelgevallen had ik toen achter de boeken in de boekenkast gestopt, nogal hoog, waar men alleen door op een stoel te klimmen, bij kon; ik had nog geen besluit kunnen nemen ze te vernietigen, naar België brengen ging toen niet meer, en ik overwoog nog het stel ergens in de bosjes te begraven. Toen het lawaai van de instorting mij helemaal verdoofde, had ik aan deze stukken achter de bovenste rij boeken eenvoudig helemaal niet meer gedacht; mijn zorg was ook steeds alleen gericht op het niets belastends hebben i.v.m. mijn werk voor de lijst en wat er mee samenhing; deze affaire stond er helemaal buiten, zij werd beheerst door een schrik van geheel andere orde. Pas uren later, nadat ik het huis al had verlaten, schoot het mij te binnen; te laat. Ik hoopte, dat men het niet zou opmerken, dat men mijn inboedel, die overigens niet eens van mij was, eenvoudig de weg op zou sturen van alle andere Joodse inboedels in die tijd. Domme hoop; ik kon weten, dat men na alles wat zich had afgespeeld, mijn huis zou uitkammen, dat men, door het ontbreken juist van ieder papier, zou gaan zoeken naar papieren. Ik had nu niet meer de beschikking over de stapels dossiers van Instituut-berekeningen uit de dertiger jaren.  

            En men vond die stukken, die uit het Binnenhof gestolen stukken. Het was een kleine moeite de herkomst van deze papieren vast te stellen. Toen ging Gretchen waarschijnlijk heel intensief en systematisch kijken en toen werd ontdekt, dat er vele honderden stukken ontbraken, uit vele honderden dossiers. En toen was natuurlijk 'de boot aan'. Natuurlijk hoorde ik pas na de oorlog wat er allemaal gezwaaid heeft. Vooral Koch, Holman en Fey moesten het ontgelden. Hoe was het in 's hemelsnaam mogelijk, dat die stukken het Binnenhof uitgesmokkeld waren geworden. Waartoe was die S.S.-man als bewaker aangesteld, wat had de mummie, door mij Gretchen gedoopt, gedaan; waar had zij haar ogen gelaten? Men wilde behalve mij, nu vooral ook deze brieven hebben, deze stukken uit dat recente archief, waarvan men heel goed begreep, waarom ik juist deze stukken had weggenomen. Overal werd mijn signalement verspreid, de verbindingsmannen naar de illegaliteit kregen heel wilde verhalen over mij te horen, opdat de illegaliteit mij zou uitleveren, althans nergens zou durven te helpen. En dat alles werd uiterst intensief en zeer systematisch gedaan, gedurende vele maanden. Zelfs werd iemand naar Zwitserland gestuurd om mij dáár te vinden en hetzij terug te brengen, hetzij te liquideren. Nadat men tenminste gehoord zou hebben waar ik al die honderden stukken had gelaten. 

            God zij dank, ik werd niet gevonden. En daarmede bleef ook de roof uit het Binnenhof onvindbaar. Men noemde in die dagen op het Binnenhof deze afgelegde dossiers van Joden-arrestaties na aangifte door medeburgers en V-mannen met een deknaam, zoals dat met meer zaken het geval was. In die dossiers zat nl. geheim materiaal, d.w.z. namen en adressen en bewijsstukken van Nederlandse verraders; verraders', uit spel, uit gif, uit waanzin, uit boosaardigheid; verraders, welke men, doordat men alles over hun verraad bezat, nu in de macht had; voor nu en voor latere eventualiteiten. Misschien dat men, omdat deze mensen voor niets anderen lieten óndergaan, als deknaam 'Mauretania' koos, de naam van het schip dat in de eerste wereldoorlog door de Duitsers was getorpedeerd. Ik had deze naam op het Binnenhof wel eens opgevangen i.v.m. deze dossiers. Vreemd, dat die stukken nu ook in een grafkelder lagen, de weg van de Mauretania op onnaspeurlijke wijze volgend. Ik wist niet van die grote jacht op mij; maar ik kon mij haar om meer dan een reden heel levendig voorstellen. Ik achtte de naar de kelder gezonden Duitse Mauretania niet eens zo belangrijk, niet beseffende welk een hoge golven blootgestelde lafheid en naakt getoond verraad kunnen opwekken. Vooral als het zo massaal van brave en gewichtige burgers blijkt te kunnen komen en niet van boeven met een pet, scheef op hun misdadige tronie. Nee, ik heb gezien hoe lafheid, verterend egoïsme, vuilheid, een gewoon, zeer veel voorkomend verschijnsel in deze maatschappij is. En men moet niet zulke dingen zien; het is niet goed deze naaktheid te zien. Je wordt er te vies van, van alles word je te vies. Het is verblindend als een anti-zon, een tegen-zon. Maar het kwam op mijn weg en ik zag het; en vergeten kun je het dan niet meer.  

 

 

 

 

 

Vorige hoofdstuk         Terug naar de inhoudsopgave         Volgende hoofdstuk

 

Copyright © 2024 Academie voor de Hebreeuwse Bijbel en de Hebreeuwse Taal.